Als onderdeel van ons onderzoek naar de rol van internet in de kunstpraktijk van hedendaagse kunstenaars spraken we met Lea Theunissen. Een gesprek over haar livestream ‘persona non grata’ en haar afstudeerproject Leapedia.
In je XTRA-werkperiode bij Witte Rook startte je vanuit het voornemen om gebruik te maken van het atelier als lege ruimte en gebruik te maken van de concentratie die zo’n plek kan geven. Wat versta jij onder lege ruimte? Is het ook gelukt om de concentratie van de plek te vinden, en hoe kwam deze tot stand?
”De lege ruimte kun je letterlijk als lege ruimte zien: niet gevuld met de beslommeringen van alledag, een nieuw te vullen ruimte. Het kan ook wijzen op een mentale of spirituele ruimte. Bij dat laatste kun je aan ‘acedia’ denken, een begrip dat vaak vertaald wordt met traagheid of luiheid, maar dat veel breder gezien duidt op een spiritueel vacuüm (binnen de katholieke kloostertraditie). Deze leegte kan verwarring stichten, er is immers geen doel, geen richting, maar kan ook een nieuwe impuls geven. De concentratie was er zeker (al lijkt dat tegenstrijdig als je het woord concentratie uiteen rafelt; op een punt richten, maar dat terzijde). Ik heb die leegte opgevat als zowel een opdracht aan mijzelf als het niet-verwachten. Daarin ontstaat de concentratie, het aangaan van dat proces. Een opdracht: ik dwing mijzelf nu hier te gaan werken, wat de uitkomst ook gaat worden.”
Tijdens jouw werkperiode werden de Covid-19 maatregelen in Nederland van kracht. De lege ruimte en de veranderingen in dag- en weekritme die daardoor ontstonden vonden veel mensen moeilijk. Als kunstenaar in residentie maak je vergelijkbare veranderingen mee. Hoe ben jij daarmee omgegaan? Wat zijn de meest opmerkelijke verschillen tussen je ‘gewone, thuis/werk’-ritme en je residentie-ritme?
”In eerste instantie leken de Covid-19 maatregelen me niet zo te beïnvloeden, althans niet in mijn werkperiode. Er waren echter wel andere zaken die daarmee verband hielden, zoals de naderende dood van een naaste. Dat ze dood zou gaan, dat wist ik, maar dat ik niet in fysieke vorm afscheid van haar kon nemen, dat hakte erin. Dat zette mijn begrippen wel op scherp. Ik moet oppassen dat ik er niet cynisch van word. Uiteraard is het fijn dat er zoiets is als videobellen, maar in dit geval onderstreepte het nog meer dat het ‘niet echt’ is. Het is maar een flauwe afspiegeling van wat je zou willen. Bepaalde zaken lenen zich prima voor de virtuele ruimte, maar als het gaat om existentiële zaken wijzen ze vooral op het tekort.”
Door bovengenoemde maatregelen was het helaas niet mogelijk een opening te vieren waarbij mensen naar Witte Rook kwamen om jouw werk te ervaren. Je werd gevraagd na te denken over een alternatieve presentatie. Welke overwegingen en dilemma’s kwamen in je op toen duidelijk werd dat de gewone opening niet door zou kunnen gaan?
”Voor de opening had ik niet echt een plan. Wat ik wel wist, is dat het niet op een expo-achtige manier zou presenteren, meer als: welkom in mijn onderzoekslab. Waarschijnlijk was ik dan wel met een voordracht begonnen, dat voor mij een manier om met mijn begrippen te spelen, zonder dat al te letterlijk te doen, of te uitleggerig. En daarna zou evt met mensen in gesprek kunnen gaan. In een online presentatie is gaat dat anders. Wat moet er in beeld gebracht worden en hoe? Waar in de ruimte draag ik mijn tekst voor en met welke afstand tot het publiek? En wat komt er in mijn tekst?
Een performance heeft een tijdelijke aard: het is er, en daarna niet meer. Het blijft hooguit in de herinnering van de toeschouwer en de performer bestaan. Daar zie ik een grote kracht; je hoeft het niet precies te onthouden, sterker nog: dat kan niet. Het zijn de flarden die blijven. Het heeft aanwezigheid en afwezigheid.
Een videopresentatie is daarbij anders. Het legt de boel vast. Alsof de tekst en de voordracht zo -voor altijd- horen. Repeat! Ik voel een weerzin, die ik probeer uit te leggen. In orale tradities gaat het over vertellen en hervertellen. Soms gaat er wat verloren, soms komt er wat bij, maar het zijn levende woorden. Video kun je daarin vergelijken met het op schrift stellen van woorden: ineens meen je dat het zo moet. Dat dit de betekenis is, de enige uitleg, noem maar op. Dat heeft voordelen hebben. Ik ben bv blij dat ik oude teksten kan lezen, of – als ik een goede muzikant was geweest- een oud muziekstuk nog kon spelen, omdat iemand het genoteerd heeft. Het is alleen niet hetzelfde, de klank, de tijd, plaats, noem het de context ontgaan me.”
Uiteindelijk heb je er voor gekozen de opening van jouw eindpresentatie in de vorm van een toespraak te houden, die online uitgezonden werd. Waar anderen zich misschien veiliger zouden voelen bij het uitzenden van een live-video dan bij het performen op een podium of in een zaal vol met publiek, gaf jij aan dat je juist ongemakkelijk werd van het filmen, terwijl je op een podium wel comfortabel voelt. Wat is voor jou de waarde van online werk kunnen delen, als je dat vergelijkt met een fysiek aanwezig-zijn van publiek tijdens een performance of opening? Of ligt de waarde juist in het op een fysieke plek werken en werk delen?
”Niks delen, vanwege die weerzin, vond ik geen optie. Dat doet geen recht aan wat ik heb gedaan, en ook niet aan wat Witte Rook als plek voor kunstenaars kan hebben. Ik heb besloten de camera zo dichtbij mogelijk te halen. Mijn ongemak mag ook zichtbaar zijn, evenals mijn verwarring. Vandaar dat het ook in één shot is opgenomen, zonder repetitie vooraf. De tekst heb ik zeer kort voor het filmen pas geschreven. Enkele flarden had ik al genoteerd of al in mijn hoofd, maar ik was nog aan het twijfelen. Ik voelde de behoefte om iets van mijn persoonlijke ervaringen in de tekst te verweven, maar ze hadden hun plek in de tekst nog niet gevonden. Leven en werk zijn voor mij wel vaak verbonden, maar meestal in een wat abstractere vorm. Dit (dit rouwproces) was nog heel vers. In die zin was het voor mij wel een risico, maar Witte Rook is ook een plek om dingen uit te proberen, dus dat vond ik geen excuus.”
Taal is een van de belangrijkste elementen in jouw werk, en een groot gedeelte daarvan heeft een plek gevonden op jouw website leapedia.nl. Hoe is Leapedia tot stand gekomen en hoe denk je over online teksten ten opzichte van bijvoorbeeld verhalen die van generatie op generatie alleen mondeling werden/worden overgedragen?
”Over Leapedia. Als je Leapedia opent, dan krijg je de opdracht om de tekst hardop uit te spreken. De eerste manier om taal levend te houden is met je stem, je adem, je klank. Daarbij is Leapedia gemaakt met Wikimedia-software, open source, dat vind ik een interessant idee. Een open bron, waarbij de bron altijd betwijfeld kan worden. En een geschiedenis kan hebben. In eerste instantie kon iedereen ook teksten wijzigigen, of toevoegingen doen. Het idee van tekstlagen vind ik interessant. Daarbij kun je het ook vergelijken met een kunstwerk in de openbare ruimte, ook dat is onderhevig aan invloeden van buitenaf. Toch heb ik die optie even uitgeschakeld, ik kreeg te veel spam. Om die vergelijking met een werk in de openbare ruimte nog aan te halen: als er echt met beitels en slijpers aan het werk gezeten wordt, dan moet je ingrijpen. Toch was het interessant. Ik heb alle spam bewaard en die teksten zijn nu van mij. Misschien maak ik nog een keer een leaspampedia van, misschien zelfs in gedrukte vorm. Alle teksten die ik niet zelf hoef te schrijven, van het kopen van een nieuwe matras, het opvoeden van je hond, repareren van krasjes in de autolak: interessant waar die spammers zich mee bezighouden. Tien jaar geleden was het alleen om seks of religie. En de statistieken waren ook interessant; ik had ineens tienduizenden bezoekers in de maand. Niet gek voor een onbekende kunstenaar, toch? Je kunt zeggen dat het bots zijn, maar ik zeg: het zijn aantallen.
Verder kwam Leapedia voort uit een van mijn examenprojecten in 2015. Ik zocht een vorm voor mijn teksten, in eerste instantie voor de teksten van mijn onderzoeksverslag. Ik wilde geen geprinte vorm (daar kom ik nog op terug), geen begin en geen eind. Geen onderscheid tussen wat je hoofd- en bijzaken kunt noemen. Eindeloos kunnen rondklikken. Iets dat ruimte gaf aan toeval. Geen verschil tussen waar of niet waar. Kunnen ontkennen, tegenspreken, wijzigen, opzettelijke fouten, redactie gaandeweg – of dat nu goed is of niet. Ubuweb heeft programmaatje waarmee je een toevallige pagina kon krijgen (Ubu Roulette). Ik heb overwogen die codes te pikken en daarmee wat te doen. Ik heb ook gekeken naar hoe je een toevalligheidsfactor zou kunnen programmeren. Maar Wikimedia heeft die optie (willekeurige pagina) zelf ook, dus waarom zou ik. Daarom heb ik voor Wikimedia gekozen. Je kun zo je pagina zelf helemaal naar je hand zetten. Zelf categorieën aanmaken, hoe onnozel ook (zo kun je bij mij de langste en de kortste pagina opvragen, maar is dat relevant?). Je kunt ook het uiterlijk aanpassen, maar dat heb ik niet gedaan. Het is een parodie, deels bedrieglijk, maar niet uit meligheid voortgekomen. Ik steek ook de draak met mijn eigen verzamel- en ordeningsdrift. Online-teksten bieden die ruimte om steeds in een andere volgorde te verschijnen, waar offline-teksten star aandoen.
Even terug naar dat onderzoeksverslag. Ik wilde geen ‘gestructureerd’ verslag inleveren. Ik wilde het eigenlijk niet printen, maar daartoe ben ik gedwongen. Ik heb zo’n 200 ongenummerde pagina’s ingeleverd, losbladig. Al die teksten moesten hardop gelezen worden. De lezer (daarmee dus spreker) kon zelf een selectie maken; zo iets overslaan, het pakket eens in de lucht gooien en er dan een pagina uitpakken, volgordes veranderen, etc. Laast zei een student me dat hij met veel plezier mijn onderzoeksverlag had gelezen, dat verbaasde me. Ik heb uitdrukkelijk aangegeven dat dit zo niet mocht. Ik wilde niet dat het een vaste vorm of volgorde zou krijgen, dat hoort niet bij het werk (dat onderzoeksverslag was een werk. Je gaat ook geen schilderij inkorten of de kleur aanpassen, toch?).
En om nog even weer op die mondelinge cultuur terug te komen, ik heb er al een beetje naar verwezen, maar nu verwijs ik graag naar een pagina op Leapedia: http://leapedia.nl/Brief_aan_Bas_en_Jan O
Over online teksten en teksten die van generatie op generatie overgedragen worden is nog heel veel te zeggen. Het sluit elkaar niet uit. Online teksten kunnen een manier zijn om teksten te bewaren, te archiveren. Dat is goed lijkt me. Misschien gaan ze anders helemaal verloren. Wat er wel jammer is, is dat ze dan in zekere zin ook weer lijken te verstenen: er wordt op wat redactie na weinig meer aan gesleuteld, terwijl dat best zou kunnen.
Toch kunnen delen van teksten wel een eigen leven gaan leiden, berichten worden makkelijk overgenomen, of geciteerd, al dan niet met bronvermelding. Ik kom vaak teksten tegen die van een en dezelfde tekst afkomstig zijn, maar net wat verschillen bevatten. Zo zocht ik laatst wat informatie over het Griekse eiland Santorini, zeker vijf pagina’s waren op dezelfde tekst gebaseerd. Een enkele schrijver heeft geprobeerd dat te verbloemen door wat kleine wijzigingen of toevoegingen, maar zulke dingen vallen me direct op. Je kunt het luiheid van de schrijver(s) noemen, maar je kunt het ook een vorm van doorvertellen noemen.
Bovenstaande is trouwens wel wat te kort door de bocht: dan zou ‘online’ alleen gewone websites inhouden en zijn de webpagina’s slechts informatiedragers. Websites (of andere online toepassingen) met een actieve community kunnen wel degelijk een grote verhalende kracht hebben. Dat gaat verder dan alleen iets een like geven.”
Heb je vaker online projecten gedaan en hoe verschillen deze van de online toespraak ‘persona non grata’?
”Om op je laatste vraag terug te komen: naast Leapedia heb ik niet heel veel online projecten gedaan. Alhoewel, ik heb wel enorm veel geschreven. Er zwerven nog steeds veel teksten van mij rond op internet, maar die zijn onder pseudoniemen geschreven. Bij deze toespraak zie je ‘mij’, of wie ik dan ook zou zijn, in ieder geval hoor je mijn stem erbij en je ziet bewegend beeld.
Kort na de werkperiode heb ik nog een klein online experiment gedaan. Ik organiseer presenteeren samen met iemand een poëziepodium (PepperPlus in Eindhoven). De komende tijd kan dat niet doorgaan. Er zijn verschillende manieren om dat aan te pakken; mensen vragen om een filmpje in te sturen en daar een compilatie van maken, een livestream maken en nog meer. Ik wilde dat het aan een tijd gebonden was, en dat mensen ‘live’ konden aanschuiven, zoals we dat bij het podium ook doen. Uiteindelijk hebben we dat met Jitsi gedaan. Dat ging goed, op wat technische opstartdingetjes na (dat was ook gebrek aan ervaring). Het wijst echter wel weer op het belang van de fysieke vorm, de ontmoeting tussen mensen die zeker bij dat podium hoort. Op een podium heb je de ruimte om te bewegen, in deze vorm was dat lastiger. Het werd daarom wat statischer, maar das ook een kwestie van verder mee experimenteren. We moeten daarin de vorm nog vinden.”