April
In de tuin schoffel ik de aarde om een sering.
Ik kijk naar mijn vieze handen en ik zie dat het boompje sinds het toetakelen van de acht-jarige-ik met
rust gelaten is.
Hij is zonder mijn steun gegroeid.
De hoofdtakken zijn ver-waai-erd, te lang en bengelen weg van de stam.
Voor ik recht doe aan het boom-zijn van de sering
controleer ik het begin van de tak die ik in maart marcotteerde.
Er zijn wortels te zien in het ommantelende mos.
Als ik de tak boven de wortelkluit afzaag
blijft aan de sering een dik stuk van drieëntwintig centimeter over.
Een potentiële bonsai
In het gras ligt een smal stuk van anderhalve meter
Materie
En de Syringa Vulgaris – is.
Mei
In mijn atelier ontdoe ik de tak van zijn kruin, twijgen, schors, bast en cambium.
De stok is licht, hard, beige, gedraaid, fijnnervig
Hout
April
Op het veldje rond de oude beuk – grens van verstoppertje – hover ik mijn metaaldetector door het
gras.
piep piep! piep
non-ferro | 54 conductiviteit | diepte 25 cm +
Ik graaf tot het ijzeren blad van mijn schep iets schampt.
Ik wroet in, diep op, wrik los, ruk uit een loden buis van zilvergrijs.
Een aardesplinter minder – beukenzegen
Ik dicht de holte en keer vondstenrijk terug.
Mei
In mijn smeltkroesoven vloeien buis, patina, stof in razend vuur ineen.
Het blinkend lood stroomt uit en stolt in de gekerfde seringenhouten stok.