Denken: laat ik nu eens gaan denken, dat moet ik niet meer doen.
Dat is precies één stap teveel, dan trap ik er net bovenop.
Waarop? Op Fancy, zoals ze voor mijn part nog steeds genoemd kan worden.
Of Dieuwertje. Dat is ook een mooie naam. Die is te proeven.
Ik zag haar staan op het kerkhof van de Cocksdorp. Een grijze steen,
met reliëfletters:
D I E U W E R T J E
Rond de letters was het wit geverfd, de letters zelf waren zwart. Scherp en duidelijk.
Net zo scherp waren de takjes die op sommige stenen waren gehouwen. Dat maakte op
die graven een hoopvolle indruk, want de blaadjes zaten er nog aan.
Helder zwart op wit.
Janus de Porto overigens, was verbleekt. Misschien zelfs waren zijn letters nooit geverfd.
Ik denk het – Janus de Porto is de naam van een man voor een onbeschilderd graf. Zo’n
bescheiden slungel. Het bosje bloemen dat hij Dieuwertje een keer aanbood had ie al twee dagen eerder gekocht. Het papiertje er omheen was onderaan de stelen fijn verfomfaaid.
Van de zenuwen.
Een paar bloemen waren zelfs geknakt, maar Janus de Porto zag het niet. Hij wilde Dieuwertje zo graag zeggen dat hij van haar hield, dat hij in de oude fresia’s de mooiste bos bloemen ter wereld zag.
Om onduidelijke redenen, Dieuwertje bleek al verloofd of zo iets, mocht de liefde niet zijn.
Maar Dieuwertje heeft de bos bloemen liefgehad. Weliswaar misstonden de fresia’s overal in haar huis, toch heeft ze ze maanden laten staan, tot ze van vergankelijkheid uit elkaar vielen.
En zij zijn nu ook dood en begraven, behalve in mijn hoofd.
Toe maar Janus.
Doe maar Dieuwertje.
’t Is goed.