ik zie vertrouwelijke lichamen en rollende banden. ik zie krekels die de voetsporen voor mij volgen terwijl ze ze niet zien kunnen. ik vertrouw op de lichamen. ze verstaan me niet en daarom zijn ze te vertrouwen. ze praten niet verder. iedere keer dat ik iemand voel lopen veranderd de band in een roestig verlangen naar hoe de afwas klinkt. ik word ergens vanaf gegooid. de kriebel in mijn neus verraadt hoeveel er eigenlijk voltrokken wordt. de wind verplaatst ons. geeft plaats aan degene die nu in mijn huist. het is precies dat huis waar de afwas klonk. het stonk niet. we zitten samen en verraden geen van allen. de lichamen verdorren in het blikveld van de deur die open zwaait. zoals je niet zwaaide, niet eens keek toen je langs me liep. toen je voet langs de mijne vluchtte en vervolgens een schroeiende plek achter liet. het zijn de rollende banden nog altijd. er springt een krekel op mijn middelste teen van mijn rechter voet. de nagel is afgescheurd toen ik onder water tegen een kei stootte. een kleine. even dacht ik dat het zou gebeuren en dat een lichaam uit twee lichamen zou bestaan. maar de deur klapte dicht en piepte minder omdat er olie tussen het scharnier gewrongen werd. wringen, gisteren wrong ik de doek uit. de doek waar ik je voetstappen mee weg dweilde van het zeil. ik had geen zin in jouw achtergelatene. het doet me te veel denken aan jouw lichaam. aan je huid continu tegen de mijne om de prikkeling te behouden. en dan doel ik niet op de prikkels die in mijn neus blijven hangen. ik doel op het niet te stoppen kippenvel. zoals ook ontstaat wanneer de wind zich langs ons verplaatsen kan. we ruisen mee, onze oren onhoorbaar vergeten. ze suizen. het enige dat ik nog kan horen is het suizen van de woorden die je achterliet. dat is het enige dat je achter liet toen je gehaast vertrok. en zei “tot gauw”. tot gauw betekent steeds minder. tot gauw betekent in dit geval twee weken toen de avond ons verlangen had ingehaald. twee weken wordt vast drie. of iets ertussenin. zoals wij tussen tijd in bestaan en de wind ons verbindt. de wind verbindt jou aan mij en mij aan jou terwijl we onverbonden zijn. we zijn niet verbonden aan de ander, maar zelfs niet met de rest. ik vraag me af hoe het klinkt als jij de afwas doet. al weet ik dat, maar heb ik het nooit vastgelegd. ik heb jou zelden vastgelegd. omdat het alleen in los bestaat en er geen verlangen is naar vast. behalve dat vast een los gegeven is. want hoe vaster het geven, hoe losser de verandering verstoord wordt. waar je bent weet ik niet. het is alleen al dat verlangen naar je roest. en de kippenvel die jij me begeven hebt. en waar je onverstoord mee door zult gaan. dat weet jij ook. de lichamen verstoren niettemin de banden. de banden verplaatsen lichamen. zoals de wind langs de banden en het lichaam raast. raas verder, wring je in een zijn dat niet bestaat en waar vragen over komen. soms ben je op zoek naar antwoorden waarvan je de vragen nog niet stelde. ik stel jou uit. ik vertel je alles wat begrip omarmt, omdat jij het enige bent wat ik vol grip aanschouw. vol van jou en van de afstand die alleen de wind overbruggen kon. tot je verstomd. en je verhalen in je broekzak steeds en ergens opslaat in je hoofd. het steeds maar meer en steeds maar verder. het blijkt een vooraanzicht van al wat werkt. geweest in wie we waren, gevonden in het komende dwalen.