Witte Rook en ruimteCAESUUR bieden in 2020 samen een beeldend perspectief op de rol van internet in de artistieke praktijk en bevragen tegelijkertijd de waarde van offline tentoonstellingsplekken. In verband met de Corona-crisis vind de tentoonstelling van Johanna Talja, de derde kunstenaar in het project, een andere vorm. Op 16 mei 2020 presenteerde zij de eerste in een reeks experimentele online performances onder de titel LOWERCASE.
JR: In de tekst ‘LOWERCASE; zien is geloven?’1 die je voorafgaand aan de eerste performance in dit project schreef, vertel je over je herinneringen aan de eerste thuiscomputers.
‘’Ik herinner hoe gefascineerd ik keek naar al de monitoren van mijn IT-specialist-vader die vaak vanuit huis werkte: meerdere computerschermen met verschillende programma’s, codes en screensavers tegelijk, terwijl ik Flashy ruwe tekeningen maakte in Microsoft Paint. Ik herinner me dat ik een keer zo trots was op mijn krabbels dat ik het ‘uit de computer’ wilde hebben, maar dat kon niet want wij hadden geen printer. Ik was erg van streek, maar nadat mijn vader me had uitgelegd dat hij de tekening voor altijd op de computer kon bewaren, voelde ik me beter. ‘’
Hoe ga jij om met herinneringen in jouw werk en welke waarde ken je ze toe? Hoe denk je over de mogelijkheid dingen te vergeten of voorbij te laten gaan en welke rol speelt het vergeten en voorbijgaan in jouw werk?
JT: Ik werk heel intuïtief en laat het materiaal en het moment me brengen waar het me brengt. Achteraf begin ik de patronen te zien, ik zie mijn onbewuste inspiratie en omdat ik mijn eigen herinneringen en gedachten ken, kan ik betekenis vinden achter wat ik heb gecreëerd. Ik ben absoluut geen psycholoog, maar ik denk dat ik mogelijk creëer om te onthouden. Of dat nu is om iets van jaren geleden te onthouden, een herinnering die ik niet meer kan plaatsen, of gewoon het slechte grapje dat ik zojuist dacht, het is een manier om het te verwerken en daarna naar anderen communiceren.
JR: Tijdens de uitzending van de je performance LOWERCASE part I zat ik vol spanning naar mijn scherm te kijken, me afvragend of wat ik zag klopte met wat jij wilde laten zien. De kleurige beelden flitsten langs, stopten opeens. Ik herlaadde mijn browser en kreeg nog een minuut aan wervelend beeld te zien en toen: een foutmelding? In een taal die ik niet kan lezen. Is dit het? Moet ik vragen of ik haar kan helpen? Is er iets misgegaan bij de uitzending?
Een chat met jou maakte duidelijk dat dit inderdaad de beelden zijn die jij wilde delen op dit moment, als openingsmoment van een serie online performances. Met een hoofd vol beeld en gedachten sloot ik mijn computer af, verward. In jouw tekst schrijf je ‘’de digitale wereld was een vreemde wereld […] waarmee je zoveel dingen kon doen die onmogelijk zijn in de echte wereld’’. Je werkt vanuit een subjectieve rol, hoe sta jij tegenover deze vreemde digitale wereld en waarin zie je overeenkomsten met hoe anderen met het digitale omgaan?
JT: We hebben het sinds het begin van de internet gehoord; vertrouw nooit wat er op internet staat. Je weet eigenlijk nooit wat ervan waar is, want de digitale wereld is eindeloos in mogelijkheden. Doordat dingen nep kunnen zijn, denken mensen dat digitale en virtuele dingen nooit echt zijn. Dit zorgt er bijvoorbeeld mede voor dat het jaren duurt voordat nieuwe technologie universeel wordt toegepast: de eerste thuiscomputers of mobiele telefoons werden gezien als onnodige accessoires voor de echte wereld. Het digitale is niet echt en echte dingen zijn beter. Ik vraag me af wat de definitie van “echt” eigenlijk is. Zelfs in het offline leven, als je met iemand praat, weet je niet waar ze eigenlijk aan denken en of ze er altijd al zo uitzagen als op dit moment. Een persoon met wie je online bevriend bent, is een echte persoon, en de connectie en het gesprek dat je had zijn onmiskenbaar echt. Ik begrijp het gevoel dat het digitaal koud en onpersoonlijk kan zijn, maar de echte wereld is dat soms ook. Het ene is niet beter dan het andere, ze maken allebei deel uit van ons universum.
JR: LOWERCASE part I laat de toeschouwers verward en vol onbegrip over wat zij hebben gezien achter. Je vroeg ons te kijken naar beeld dat verloopt op een manier die enorm verschilt van de gemiddelde live-streams, waarbij de maker zo precies en begrijpelijk mogelijk zijn of haar boodschap probeert te delen. Veel elementen daarvan, zoals soepel verlopend beeld, een opbouw in narratief en een conclusie met eventueel een vraag aan de kijkers waren in LOWERCASE vrijwel niet aanwezig. Het laatste beeld dat te zien was leek een foutmelding te zijn. Het betrokken publiek werd mede daardoor enkele maatstaven voor het beoordelen van hun ervaring van de uitzending ontnomen. Welke verwachting had jij van deze eerste online performance en wat verwachtte je van het publiek (dat je grotendeels niet kende)?
‘’Dingen die je online ziet, doet en zegt, voelen alsof ze geen verband hebben met de echte wereld; alles gaat te snel, niets doet ertoe. Maar er zijn wel echte mensen zoals jij en ik achter het scherm.’’ Het valt me op dat je hier kiest voor ‘voelen alsof’ als je het hebt over het verband tussen de online en de echte wereld.
JT: Ik zeg voelen, want we voelen ons niet volledig verbonden omdat we alleen naar een scherm kijken. We beginnen te twijfelen en beseffen dat zodra er iets buitengewoons gebeurt, zoals bijvoorbeeld bij de performance. Hoeveel van de performance was gepland, hoeveel was spontaan? Als ik had gepland om fouten te maken, waren het dan echt fouten? Zijn dingen echt, omdat jouw ervaring en herinnering ervan echt zijn? Ik heb geen antwoorden, maar ik blijf deze vragen aan mezelf stellen, en ik nodig iedereen uit om hetzelfde te doen: waarom geloof je in wat je ziet?
JR: Je geeft in ‘LOWERCASE; zien is geloven?’ aan dat je als een amateur (liefhebber) werkt met een digitaal programma en dat je de interactie daarmee en de fouten die daarin ontstaan gebruikt om mee te experimenteren. Deze experimenten deel je als performances.
Direct na de live-uitzending van de performance LOWERCASE postte je bovenstaande video in het Facebook-evenement. Hierin zijn de sculpturen die je maakte voor de tentoonstelling in ruimteCAESUUR te zien. In verband met de maatregelen rondom COVID-19 heb je besloten performances te delen als een reeks online experimenten. Welke rol spelen de sculpturen nu zij (nog) niet fysiek te ervaren zijn in het werkproces van de performances?
JT: Het idee van de performance moest ik veel bewerken om het online te kunnen tonen, maar het opende ook een nieuwe weg om te verkennen en daarmee te experimenteren. Omdat de sculpturen letterlijke, fysieke objecten zijn, zijn ze niet goed naar een online vorm te vertalen. Ze zijn specifiek bedoeld om offline te tonen. In ieder geval, je kunt kunstwerken niet aanraken (tenzij je expliciet wordt verteld dat het wel goed is om dat te doen!). In het geval van mijn sculpturen die zijn gemaakt van stof, met rimpels en kromme draden, kun je nog steeds een idee krijgen van hun gevoel door er gewoon naar te kijken. En tegelijkertijd weet je niet hoeveel ze wegen of hoe het is om ze aan te raken, zelfs als je ze in het echt hebt gezien.
JR: Door ze in de video met ons te delen, verworden zij weer tot digitale beelden, terwijl zij in werkelijkheid tactiel zijn en fysiek ruimte in nemen. Wat is het belang voor het fysiek ervaren van deze sculpturen voor jou? Kun je toelichten waarom je ze nu online, in deze digitale vorm, deelde?
JT: Ik had plezier in het maken ervan, voor en tijdens de wijziging van plannen vanwege de pandemie, en ik dacht dat het tastbaar zoeken naar herkenbare digitale elementen in een fysieke vorm toch een aanvulling zou zijn om binnen het project te presenteren. Voor de vervolg-performance, op 30 mei 2020 om 17.00u (link), zal ik gaan experimenteren met het opnemen van de sculpturen in mijn voorstelling, omdat ik de kijkers zo een veel beter idee van de tactiliteit en het karakter ervan kan geven.