Ik heb deze week twee tentoonstellingen ingericht en het contrast kan niet groter zijn. Een torenpaviljoen in een Beeldentuin in de landelijke omgeving van Ouddorp en een kelderruimte van een oud pakhuis in de stad Middelburg.
Hoewel ik voor meerdere opties werk heb meegenomen, gaat het inrichten bij Achter de Westduinen trefzeker en vlot. De donkere, zwart geverfde toren rijst op uit rode wolkbonken. Als je de ruimte binnen gaat, lijkt het gebouwtje binnenstebuiten gekeerd en voel je de ruimte om je heen. Verrassend hoe die lijkt uit te dijen door zijn immense, ijle lichtheid. Indirecte, verborgen lichtbronnen vanuit het transparante dak en vitrineplafonds. Wittig gesausde wanden die een enorme diversiteit aan kleur kennen, van rozig geel tot blauwgroen. Maar zo subtiel en ingehouden, dat het bijna esoterisch wordt. Soberheid verhult rijkdom. Mijn keramische wolken gaan met hun onbestemde kleur prachtig op in het geheel. Hun zachtheid zwerft in wisselende plasticiteit van links naar rechts. En onder de waterlijn wiert het in tegengestelde richting terug. Alles valt op zijn plaats. Blij mee als ik zie hoe mijn beelden zich zo thuis voelen. Bij elke wisseling van het licht, lijken ze op te leven.
In Middelburg loopt het anders. Toen ik door het kunstenaarsinitiatief Mon Capitaine gevraagd werd daar tentoon te stellen, twijfelde ik eerst. Ik heb me daar, in die lage kelderruimte, altijd erg gevangen gevoeld en heel onprettig. Toch groeit er bij mij snel iets als er eenmaal een zaadje is geplant. En algauw stonden er voor mij twee dingen vast; ik moest die ruimte openbreken, iets van buiten naar binnen zien te krijgen en gaan werken met materialen/dingen, die al een heel leven achter zich hebben. Zoals ook de ruimte zelf, waar het gewicht van het verleden drukt en zelfs letterlijk de vele zuilen het monumentale gebouw op hun nek hebben. Daglicht dat alleen door de ingang, het luik, naar binnen kan komen, verder geholpen door tl. Ik begon een bergschoenenverzameling en veterde die op mijn atelier aan elkaar tot voor mij qua gewicht en formaat nog hanteerbare delen met de bedoeling deze in Middelburg tot één groot beeld te maken, een weg, een route die ik nemen kon. Maar eenmaal daar aan de slag, werkte de proefopstellingen uit mijn atelier helemaal niet, een plompverloren uitgestroomde klont. Ik wilde zelfs naar huis om een ander beeld te halen, dat ik nog nooit ergens getoond heb, maar waarvan ik vermoed dat het zich in elke situatie wel kan handhaven, een regenwolk gehaakt van oude cassettebandjes. Maar het ontbrak me aan tijd en moed om de plannen radicaal om te gooien met de opening aanstaande zondag al voor de deur en alle schoenschenkers, die ik dan moest teleurstellen. Uiteindelijk mijn plan losgelaten en ook alle afzonderlijke delen weer losgehaald. Door ze her en der over de ruimte te verspreiden worden de verschillende delen een beeld op zich.
Zelfs twee schoenen kunnen beeld zijn. Schoenen worden berg, de ruimte een wandelgebied. Twee hoogglansfoto’s werken als vensters naar buiten; Voetreis door China, spinnenwebben achter de keukenkast toen we die verplaatsten en een wandeling op de kammen van de vloedlijn aan het strand hier op Schouwen. Achterin hangen tussen de schuifschotten een soort amuletten, door mij gemaakte porseleinen kromme buisvormpjes, die een beetje aan konijnenpootjes doen denken, afgesloten met een balletje gevilt eigen haar met in de holle kern een opgerold papiertje waarop ik een wandelgedichtje geschreven heb. Onnutte zaken die sommige pelgrims meenemen op reis om zich verbonden te weten met het leven dat ze achterlaten. In het tijdschrift van PnR (Pelgrims naar Rome) is er ooit een heel nummer aan gewijd. Als ik op stap ga, ben ik uit noodzaak vooral praktisch, een grammenjager en beperk het onzinnige maar gewoon tot mijn hoofd.