Wat heeft je ertoe gebracht om kunstenaar te worden?
“Ik kan daar moeilijk eenduidig op antwoorden. Allerlei omwegen hebben me eerst naar de Antwerpse Academie geleid en nadien naar Sint Lucas Antwerpen als student en later om les te geven.
Ik denk dat het een zoeken was naar een manier om de wereld te begrijpen. Om voor mezelf -als 18-jarige- een plaats te vinden die zich middenin de werkelijkheid zou bevinden. Ik probeerde dat aanvankelijk via wat mij een logische weg leek: Politieke en Sociale Wetenschappen, om daar dan te voelen dat ik nood had om tijdens dat proces van leren en leren begrijpen, ook allerlei wilde uiten, maken. Dat middenin de wereld staan is een soort permanente opdracht die ik mezelf nu nog geef, 25 jaar later, omdat het kunstenaarschap me makkelijk aan de rand van de realiteit zou kunnen brengen, als een pure observator. Ik beschouw dan ook het lesgeven als iets wat ik in zekere zin terug geef aan de maatschappij, een soort tegenhang voor het beoefenen van iets waar in principe niemand op wacht.”
“Ook, heel concreet herinner ik me als tiener onwerkelijk te zijn geraakt door een boek over Soutine, door werken van Twombly en heel specifiek door het rode atelier van Matisse. Iets trilde inwendig, en ik wilde dat verder opzoeken, nooit meer los laten, constant beleven. “
Wat is je grootste inspiratiebron?
“Werkelijk alles wat rondom mij aanwezig is. Dat gaat van de kleine gebeurtenissen in de intieme wereld, het huiselijke, het kleine universum van het atelier en de onmiddellijke omgeving tot de grote buitenwereld die binnen sijpelt en waarop ik reageer. Ik tracht dooreen de jaren zoveel mogelijk vast te leggen, ook dingen die makkelijk te overzien zijn. Ik beschouw dat als sporen nalaten van gedachten, bedenkingen, feiten, die anders zouden vergeten worden. Ik wil zo weinig mogelijk vergeten. De boeken die ik lees, de beluisterde muziek, de gesprekken die ik voer, de actualiteit maar ook een gevonden veer in het park, een stervende hommel die ik op een bloem neerzet zijn ontmanteld en opnieuw in constellaties gebracht terug te vinden in mijn werk. Bepaalde systemen die ik meen te ontwaren, allerhande filters die de werkelijkheid tot bij mij brengen, mechanismen of systemen in omgang die ik tracht te ontwijken…het zijn allemaal inspiratiebronnen.”
Wat heb je nodig om je werk te kunnen maken?
“Tijd, heel veel tijd en afzondering. Op technisch vlak heel weinig, ik kan me makkelijk beperken tot enkele potloden en papier.”
Wat maakte het verblijf in de VanGogh residentie bijzonder?
“De uitnodiging die ik kreeg om daar te verblijven was voor mij op zich bijzonder. Ik was tegelijk geïntrigeerd te weten waarom ik precies werd gevraagd én zeer benieuwd naar hoe ik zou reageren op de zeer specifiek geladen plek. De tijd die ik daar ter beschikking had om weer helemaal Van Gogh’s werk te herontdekken was een geschenk. Tijd krijgen en nemen om zijn brieven te herlezen en plots allerhande begrijpen, beseffen, deed me eindelijk anders naar het werk kijken. Het herbestuderen deed enorm deugd. Alsof ik jaren onterecht aspecten van zijn werk als ‘reeds bekend’ had geklasseerd en weggezet. Flagrant de verwondering mogen herbeleven is cruciaal. “
“Ik had me voor die maand ook een bepaald plan vooropgesteld, ik zou een zekere graad van figuratie bewust gaan opzoeken en het heen en terug vasthouden aan, en weer afglijden van dat plan werd als het ware een motor van heel mijn verblijf.
Het feit daar te vertoeven tijdens de maand april was zeer gelukkig. Die maand waar zo veel seizoenen in één, de revue passeren is iets dat ik in mijn huidige stedelijke omgeving veel minder goed kan beleven. Dat was ook ingrijpend. Het deed me op zeer regelmatige tijdstippen denken aan mijn jeugd in een dorp in Zuid-Frankrijk; namen van bloemen kwamen weer boven, ik herkende alle vogels, liep tijdens de lange wandelingen speurend naar nesten, sporen van dieren; sloeg geluiden, geuren, kleuren op in mijn brein om die dan allemaal weer te geven in mijn cahiers. Ik was door dat zeer specifieke seizoen heel raak getroffen door het besef dat de tijd me tussen de vingers wegglipt, de ene dag staat die specifieke boom geurend in bloei, zoemend van de bijen en de hommels, de dag nadien na een flinke regen dwarrelen alle bloemblaadjes al over me heen, om al te verwijzen naar het vervolg van de cyclus. De urgentie die ik constant voel om heel veel te werken, heel veel vast te leggen, uren elke dag, was indien mogelijk nog groter in Zundert. “
Wat zou je altijd nog eens willen doen?
“Laten komen wat komen moet. “