Een gat in een werk is geen suggestie van een andere ruimte, maar confronteert met de ruimte waarin het werk hangt. In het schilderij Pelvis I van Georgia O’ Keeffe lijkt het soms alsof de blauwe vorm een doorkijk is en op sommige punten alsof ze op de witte achtergrond ligt.
Doordat de verf glad is aangebracht is het niet duidelijk zichtbaar welke laag als eerste is geschilderd. Daarmee is het niet duidelijk waar het gat zich bevindt.
De schaduwen belichamen de ruimte tussen de blauwe en de witte vorm en geven de contouren aan. Linksboven is de kleur licht en verlegt deze zich in een grijze kleur die de schaduw aangeeft. Een witte lijn die botst tegen de blauwe vorm geeft een rand of grens aan en fungeert daarmee als verdwijnpunt. Daar vind een omslag plaats. Dezelfde rol lijkt het blauw aan de onderkant van het gat ook te hebben. Deze is donkerder dan het blauw dat zich naar het midden toe bevindt, maar tegelijkertijd contrasteert met de witte kleur.
Op de plaatsen waar het contrast het grootst is lijkt in het beeld elke keer een transformatie te ontstaan. De lijnen die de vorm aangeven fungeren daarmee in zichzelf tegelijkertijd als punt van transformatie. Dit is linksonder in de hoek goed te zien waar de vorm van het pelvisbot aangegeven is door een duidelijke contrasterende lijn die het onderscheid duidt tussen het tastbare object en de overige ruimte. Het vlak waar echter het meeste licht opvalt lijkt een nieuwe platte ruimte te vormen waar bijna geen contrast is. Door het wit dat zich aftekent tegen het onderliggende blauw en de schaduw lijkt ze ook bijna als gat te fungeren en dezelfde rol te krijgen als het gat in het midden.
In het centrum vindt echter nog iets anders plaats. De blauwe vorm of het gat in het werk veranderd vanbuiten naar binnen van kleur en wordt lichter. Het wit aan de buitenkant contrasteert met het blauw maar herhaalt zich in het midden en is daar met het blauw vermengd.
De vorm die ontstaat lijkt een herhaling of resultaat van de doorkijk die gegenereerd wordt door het witte bot maar is tegelijkertijd vermengd met de blauwe kleur en ontkent de vorm doordat ze een manifestatie van licht teweegbrengt. Zo werkt ze verblindend en suggereert dat chaos niet ver weg is. Hierdoor is ze gevolg van het beeld maar resulteert tegelijkertijd in een nieuwe meer onafhankelijke, onvoorspelbare vorm.