Susanne Khalil Yusef – door Vincent van Velsen
Perhaps home is not a place, but simply an irrevocable condition
Mogelijk is thuis geen fysieke plek, maar simpelweg een onontkoombare staat van zijn
James Baldwin in Continuous Signal
Het is onontkoombaar om over Diaspora te spreken en niet op Palestina uit te komen. De term diaspora zelf is afkomstig uit het Grieks en betekent verstrooiing, uitzaaiing of volksverpreiding. Vaak wordt hierbij gedacht aan de Joodse diaspora die begon met de ondergang van het koninkrijk Juda in 586 voor Christus. Bijna 2500 jaar later was er de zionistische immigratie naar Palestina tijdens het Brits Mandaat; daarna zorgde de Tweede Wereldoorlog in Europa voor een extra influx en een toenemend onderscheid tussen Joodse en Arabische Palestijnen. Hoewel deze migratie door sommigen als rechtvaardige terugkeer wordt gezien, kent diens uitmonding in de Arabisch- Israëlische oorlog (1947-1949) en de stichting van de staat Israël in 1948 grootse en problematische uitkomsten voor het gebied, de regio en op menselijk niveau voor een significant deel van de Palestijnse bevolking. Deze gevolgen worden aangeduid met de term Al-Nakba (catastrofe of ramp, niet te verwarren met Am al-Nakba: het rampjaar 1920 waarin de Arabische gebieden die voorheen onderdeel waren van het Ottomaanse Rijks werden verdeeld tussen het Frans en Brits Mandaat). De toen ingezette ontwikkellingen zijn in de opeenvolgende decennia alleen maar verder uitgebreid.
Volgens historicus Walid Khalidi is de oorlog van 1947-1949 slechts de geboortedatum van ‘Al- Nakba’ en is er nog steeds sprake van een voortschreidende situatie van voortdurend verzet en Palestijnse en Libanese zelfverdediging enerzijds, waar anderzijds onteigening en toeëigening ook nog steeds aan de orde van de dag zijn. Gedurende de oorlogen met Israël in de periode 1947-1949 en in 1967 zijn bijna een miljoen Palestijnen ontheemd geraakt, uit hun geboorteland verdreven of hebben zij daaruit gedwongen moeten vluchten. Van die oorspronkelijke vluchtelingen van 1948 is inmiddels ruim 90% overleden. Susanne Khalil Yusef is een nakomeling van deze Palestijnse vluchtelingen.
Het stripfiguurtje Handala werd in 1969 door Naji Al-Ali verzonnen, geïntroduceerd en verder ontwikkeld tot aan de moord op Al-Ali in 1987. Daarna is de tien-jarige vluchteling zonder schoenen, gehuld in versleten kleding – als solidariteit met de armen – zijn eigen leven gaan leiden als symbool van “de strijd van het Palestijnse volk voor gerechtigheid en zelfbeschikking”. Al-Ali was zelf 10 jaar oud toen hij zijn thuisland moest ontvluchten en heeft aangegeven dat Handala geen jaar ouder zal worden totdat hij terug is op zijn geboortegrond, om daar verder op te kunnen groeien. In 1973 draaide Handala zijn rug toe naar de kijker en werden zijn handen op de rug verzegeld; als symbolisch metafoor voor de situatie van het Palestijnse volk en verzet tegen mogelijk inmenging van buitenaf, om tot een uitkomst van de kwestie te komen.
Ahsen Sayed schreef daar [vrij vertaald] over: “Handala vertegenwoordigt het diepe gevoel van verlatenheid dat de Palestijnen voelen sinds de wereld voorbijgaat aan hun benarde toestand; een collectieve zucht geuit in de vorm van het beeld van een haveloze, jonge jongen op blote voeten die werd verdrongen en gedwongen zijn heil ergens anders te gaan zoeken.” Handala wordt tot op de dag van vandaag veelvuldig afgebeeld: van cartoons in kranten, langs online blogs tot aan sleutelhangers en posters, evenals in de vorm van tatoeages, op de betonnen platen van de Israëlische scheidingsmuren en als graffiti in Palestijnse vluchtelingenkampen in de hele regio. En dus in het werk van Khalil Yusef. Ook zij gebruikt de afbeelding als symbool van ontheemding, maar tevens als teken van verbinding. Elke Palestijn uit de diaspora zal het herkennen, en als onderkenning van hun situatie erkennen.
Handala is geworden tot onderdeel en symbool van de Palestijnse identiteit. Als het gaat om de sociale identiteit spreken we over “het bewustzijn van een persoon tot een bepaalde groep te behoren en door anderen als zodanig behandeld te worden. Die groep heeft een (gewenst) zelfbeeld en wordt door anderen als uniek onderscheiden. Het zelfbeeld hoeft niet overeen te komen met het beeld dat buitenstaanders van een groep hebben, dat vaak gekenmerkt wordt door stereotypes” – zoals in dit geval uiterst adequaat besehreven door Edward Said in zijn iconisch werk Oriëntalisme. De sociale identiteit is opgebouwd uit “de identiteit van groepen waartoe iemand kan behoren, zoals de nationale, culturele, geslachts-, politieke of stedelijke identiteit.” Dit gehele spectrum aan identificaties, associaties en onderdelen heeft invloed op het handelen van een persoon. “Bij een negatieve beeldvorming [stereotypering] in de buitenwereld wordt de persoonlijke identiteit vaak nauw verbonden met een collectieve identiteit.”
Een culturele identiteit is gebaseerd op het idee van ‘vroeger’. ”Het heeft een kwaliteit die we willen doorgeven, die we willen uitbouwen en waarvan we niet willen dat het ondermijnd wordt. Een culturele identiteit is een ‘verbeelde gemeenschap’, het resultaat van een toeschrijvingsproces. Een culturele identiteit ontstaat als een samenleving kiest voor een groepsverbondenheid die ze zelf definieert op grond van gemeenschappelijke waarden en normen en op grond van een gemeenschappelijk verleden. Culturele identiteit is een toeschrijvingsproces dat wortelt in een historisch continuïteitsbesef.”
Natiestaten, of naties zijn dergelijke verbeelde gemeenschappen waarin men elkaar niet allemaal per se persoonlijk kent, maar onderling wel een binding gevoeld wordt. “In deze lijn stelt Stuart Hall dat een nationale identiteit niet aangeboren is, maar dat er sprake is van culturele representatie. Daartoe worden verhalen gebruikt waarmee men zich kan identificeren, wat tot uiting komt in nationale geschiedenissen, literatuur, onderwijs en de media, maar ook in ‘uitgevonden tradities’ [denk aan Handala].” Ook fysieke kenmerken, gedeelde ervaringen en collectieve herinneringen spelen een belangrijke rol in deze vorming van verbondenheid.
Handala is – gelijk taal, rituelen, gebruiken en muziek – zo’n verbindend aspect dat onderdeel is van een nationale, culturele en collectieve sociale identiteit. Het delen van cultuur, het uitwisselen van gedachten en het nader tot elkaar komen, gebeurt van oudsher onder het genot van eten en/of drinken. Zoals Jezus brood brak en wijn dronk met zijn apostelen, zo proosten we nog dagelijks op een samenzijn. In Café Disorient gebeurt hetzelfde. Ook dit is een plek van samenkomst om drank, spijs en gedachten te delen: nader tot elkaar te komen – in de Diaspora. Dat Eindhoven, opmerkelijk genoeg, vandaag de dag daadwerkelijk een Palestijnse gemeenschap kent, is in die zin passend. Via een ‘tussenstop’ in Syrië zijn ook zij, net als Susanne Khalil Yusef, uiteindelijk in Nederland (uit/aan)gekomen. Al-Nakba werkt door en schreidt voort; maar brengt ook mensen samen. In het collectieve, gezamenlijke en gedeelde: de gemeenschappelijke ervaring en herinnering. De fysieke dragers van deze twee aspecten spelen een belangrijke rol in het werk van Khalil Yusef. Door het samenstellen van een archief met artefacten die het Palestijnse verhaal vertellen en representeren; en het gebruik van een gedeelde, herkenbare en specifieke beeldtaal.
De kunstenaar gebruikt dergelijke aspecten uit het Palestijnse narratief als input voor haar werk: naast Handala zijn er de metaforische muur die de ruimte opdeelt, de vliegende tapijten en de arabesken die hun herkomst vinden in Palestijnse klederdracht en ambachten. Ze toont de gezamenlijk achtergrond en geeft deze in zowel beeld als taal weer; en laat deze samenvallen. Een handeling die doet denken aan Tarab. “Binnen de Arabische traditie is ‘tarab’ een sleutelbegrip. Het is de ervaring van verruimd bewustzijn wanneer alles samenvalt; muziek, poëzie, emotie en sfeer. Het is een subliem en louterend moment, een ‘zucht van de ziel’, een absolute connectie die ontstaat tussen muzikanten en publiek. Centraal in de tarab-ervaring staat de verheven vorm van zang, welke iconisch is vereeuwigd door de mythische Oum Kalthoum” – wie tevens een belangrijke rol heeft binnen het aangelegde archief van Khalil Yusef. Door de Tarab bij de opening van de tentoonstelling, wordt nog eens extra duidelijk; dat thuis mogelijk geen daadwerkelijke fysieke plek is, maar vooral een onontkoombare, collectieve staat van zijn.