1. IK
Ik begon in Amsterdam.
Niet ver van de remise Lekstraat. Op stille avonden kon ik vanuit mijn wiegje de laatste trams horen inrukken, waarna er een stilte over de stad neerdaalde slechts op hartverscheurende wijze onderbroken door mijn gehuil om voeding.
Mijn vader zal aangifte hebben gedaan op het stadhuis aan de Oudezijds Voorburgwal. Karel Appel had daar in de koffiekamer voor de ambtenaren, een muurschildering gemaakt. De ambtenaren waren verbijsterd, ze gooiden vorken en lepels naar de schildering. Ze kregen geen hap door hun keel.
Er is toen een muur voor getimmerd. Later, toen Appel beroemd was, werd de betimmering weggehaald en was iedereen maar wat trots op dit staaltje Hollands Glorie.
Inmiddels waren we naar Oosterbeek verhuisd. De buren, Otermann met dubbel n, hadden een reproductie van Karel Appel aan de muur hangen. Dat was de eerste keer dat ik de naam Appel las en iets van hem zag. En het verbaasde me, want de Otermannen waren erg saai. Al was hun zoon mijn jeugdvriend, tot we naar verschillende scholen gingen.
De naam Appel vond ik curieus. Voor het eerst hoorde ik een achternaam die tegelijkertijd een zelfstandig naamwoord was.
2. BEN
Waarschijnlijk ben ik. Deze fundamentele twijfel zit al lang in mij.
Ik zag dingen nooit stilstaan. Ik zag huizen gebouwd worden. Ik zag treinen over de grote Rijnbrug bij Oosterbeek de ene of de andere kant opgaan. Ik zag de Rijn naar het westen stromen en terugkeren in de wolken die vanaf zee tot ver het land op werden geblazen, om als neerslag weer de Rijn te vullen op weg naar zee. Die rondgang vond ik op jonge leeftijd al mooi. Later, op een feestje vanwege mijn ouders verjaardagen, ging het een keer over vervuiling. Het zwembad in de Rijn was in 1963 al gesloten wegens gif. Wij mochten de Rijn niet meer in.
Mijn vader werkte bij de KEMA. Technisch werk. De verjaardagsgasten werkten er ook. Natuurkundigen, chemici, ingenieurs. Dat soort werk. Als kritische scholier, ik had De Andere Agenda, waar Kamervragen over gesteld zijn, omdat er gewezen werd op condooms en persoonlijke hygiëne, vroeg ik hoe het moest met de vervuiling. Ik geloof dat er sprake was van het aanleggen van een Smeerpijp vanaf het Ruhrgebied naar de Noordzee. Dat zou alles oplossen. Maar, mijn vraag: hoe ging het dan verder in zee?
Tot mijn verbazing antwoordde mijnheer Burghout, een man met kort Amerikaans haar die naar verluid van mevrouw Burghout biefstukken van een pond kreeg (een pond! de verontwaardiging spatte bijna uit mijn moeders mond toen ze dat vertelde, een pond! dat kan toch niet!), een man kortom die duidelijk niet gewend was aan tegenspraak antwoordde met de mededeling dat het dan op loste in zee.
Ik voelde toen al haarfijn aan dat dat niet klopte, maar had de argumenten niet. Ik was vooral verbaasd over het gemak waarmee KEMA-mannen zoiets zeiden.
Eerder had ik met mijn ouders de tentoonstelling Bewogen Beweging in het Stedelijk gezien. Wat een vrolijk universum was dat. Het bewoog en piepte en knarste. Net als mijn wereldje van trolleybussen, trams en treinen.
Ik denk dat we weleens naar het Gemeente Museum Arnhem zijn geweest. Maar daar herinner ik me niet veel van. Behalve het prachtige uitzicht uit de panorama-zaal: de Rijn die traag van links naar rechts stroomde en aan de overkant de steenfabriek, met een klein treintje met kipwagentjes dat de klei aanvoerde.
Ik was trots op de directeur, Pierre Janssen. Hij maakte de entree gratis. Een principebesluit dat getuigd van een groot inzicht: kunst wordt niet gemaakt om aan te verdienen, maar om iets te laten zien.
Dergelijke principes zijn nu natuurlijk allemaal overboord gegooid, want voor niks komt de zon op. Een uitdrukking die je toen vaak hoorde, en waarbij ik altijd moest denken, gelukkig maar. Want als het kon, zou er direct geld voor gevraagd worden.
De KEMA-mannen heb ik ook een keer over kunst horen praten. Het ging over een soort piramide die ineens bij de kruising van de Schelmseweg met de Amsterdamseweg geplaatst was. Ze wisten bij god niet wat het moest voorstellen, maar waren het er over eens dat het je aan het denken kon zetten. Ook over mooi en lelijk. Een elegante formulering om te zeggen dat je je er ongemakkelijk bij voelde.
De piramide staat er nog steeds. En elke keer als ik hem zie hoor ik de KEMA-stemmen weer. Wat een kunstwerk al niet vermag.
3. EEN
Onbepaald lidwoord. Het ding, het zelfstandig naamwoord dat er op volgt, kan nog alle kanten op.
Een auto kwam een hoek om. Dat kan.
De auto kwam de hoek om. Dat kan ook.
Maar het is niet hetzelfde.
Voordat ik iets maak heb ik er een scherp beeld van in mijn hoofd. Maar zodra ik het daadwerkelijk ga maken, blijkt dat beeld helemaal niet zo scherp te zijn.
En een muziek? Ik hoorde een muziek?
Of een kunst? Ik zag een kunst?
Een, een wat?
4. GOD
Filosofisch gezien een geweldige gedachte van de mens. Lange tijd onmisbaar om een andere dan puur toevallige omgang met de omgeving te hebben. Vanzelfsprekend ook misbruikt om eigen gelijk mee af te dwingen. En om tegenstanders een kopje kleiner te laten maken.
Soms als absoluut gezien. Dan is het de god, die eigenlijk niet eens benoemd hoeft te worden. Een god is bescheidener. Als Kloos had geschreven ik ben God in het diepst van mijn gedachten, dan had men er in zijn tijd geen twijfel over laten bestaan dat hij waanzinnig was. Maar door er èèn god van te maken, bestierde hij niet alles en iedereen, maar slechts zijn eigen gedachtes. Al denk ik dat hij eigenlijk bedoelde dat hij een schepper was, in het diepst van zijn gedachte. Poëzie is scheppen. En dat soort scheppen is vast van alle tijden. Altijd waren er goden en godjes die dachten ik weet hoe het zit, ik zal eens laten zien hoe het zit. Hoe het zit met die diepste gedachten van mij.
En vervolgens kwam het proces van het omzetten van gedachten en gevoelens, van zieleroerselen, in concrete materialen.
Er werd getekend, geboetseerd, gedicht, gezongen. Er werden kleden gewoven, er werden stenen gehakt. Er werden metalen gegoten en er werden ijzers gesmeed. Sommige beelden wekte bewondering, andere ontroering. Er zijn er ook een paar vergeten.
5. IN
Hoort erbij, hoort er allemaal bij. In is belangrijk. Inclusief. Be in with the incrowd.
Uit is ook mooi hoor. Ver weg. Onbekend. Vaag. Onbegrijpelijk. Maar mooi, zo mooi.
6. EINDELOZE
Zolang er leven is, maar ook daarna nog. En daarvoor al. Het gaat maar door, dat is geruststellend. Maar tegelijkertijd wil ik er grip op krijgen, op het zand dat tussen mijn vingers wegstroomt. Ik wil het vastleggen. Ik wil het laten zien. Ik zoek naar kaders, naar einders, naar composities, naar materialen.
En een volgende golf wist de tekening in het zand weer uit. Een nieuwe barre vlakte ligt voor ons. En weer worden er lijnen gezet, kaders bepaald, einders gedroomd, houvast gezocht in het eindeloze. We schilderen de zon die onder gaat, telkens weer, tot hij stil staat.
7. DEINING
De zee, de zee klotst voort in t diepst van mijn gedachten
want
Ik ben een god in eindeloze deining