Het werk Gestalte toont een ruwe huid die uitnodigt tot aanraken, tegelijkertijd wekt ze het vermoeden open te kunnen scheuren. Het beeld lijkt op het eerste gezicht een zwaar en massief lichaam te hebben. Door het materiaalgebruik lijkt ze veel contact te hebben met de grond, zich daar te vestigen, of daar te behoren. Vanaf de grond verlegt ze zich langzaam in een bolling, waarna het beeld geleidelijk aan weer samentrekt en zich om houten uitsteeksels sluit die hoorns of voelsprieten lijken. Bij mij wordt het vermoeden gewekt dat deze zich pas aan de bovenkant laten zien, maar ondertussen vanaf de grond al aanwezig zijn in het lichaam en het sculptuur van onderaf versteviging bieden. Zoals een skelet dat pas zichtbaar wordt als de huid vergaan is.
Tijdens het kijken naar het werk vind een tegengestelde beweging plaats. De hoorns of voelsprieten die uit het beeld steken verleggen zich in een lichte S– vorm die zich verder uitstrekt naar de hemel. De toeschouwer wordt hierdoor gewezen op het feit dat hij kleiner is dan de sculptuur maar wordt tegelijkertijd niet aangekeken of aangewezen. Terwijl dit besef indaalt betrap ik mijzelf erop dat ik opnieuw recht vooruit naar de ruwe schubbige huid kijk. Dat deze open kan scheuren lijkt opeens waarschijnlijker.
Zoals in sommige “primitieve” culturen de kennis van iemands naam macht geeft over de betrokken persoon en men vreest dat een foto iets aan iemands wezen ontneemt, zo zou je ook het gevoel kunnen hebben dat het tonen van het kwetsbare innerlijk een schending is, dat je door openheid iets kunt verliezen. In ons dagelijks leven hebben we al snel het idee teveel gezegd te hebben, we blijven liever binnen het beschuttende kader van onze eigen wereld. Om dit taboe te doorbreken is moed nodig en een grote innerlijke kracht. Dat is wat Esma in de loop van haar werk heeft gedaan. Het maakt voelbaar dat juist het overschrijden van de eigen grenzen bewustwording van jezelf mogelijk maakt.[1]
Door de fragiele huid laat de sculptuur zien dat het kwetsbaar is. Het is niet duidelijk wat de sculptuur voorstelt of representeert, dit komt zowel vertrouwd als vreemd voor.
Mensen zijn het niet, die Yiğitoğlu verbeeldt. Dieren evenmin. Hiëratische gestalten, een gevleugeld schepsel, de vorm van een vlieger, een gehoornd wezen, een vegetatieve vorm, abstracte tekens als ritueel baken of leidraad. Ze roepen alle een herinnering op die echter onbenoemd blijft. Vertrouwd en vreemd, dichtbij en veraf. [2]
Misschien wekt het sculptuur ondanks dat het in de eerste plaats overrompeld vertrouwen doordat ze bekend voorkomt uit een herinnering. Dan, als je het niet verwacht scheurt de huid open en word je naar binnen getrokken. Vanuit een plaats in het lichaam van het werk die zich, terwijl dit gebeurd, onverwachts en sluimerend aan je toont. Of het beeld zoals eerder beschreven echt een ruggengraat heeft is niet zeker. Wel dat het sculptuur een grote innerlijke kracht bezit. De sculptuur maakt je onderdeel. Het contact lijkt opeens van een meer fysieke soort die overgaat in een lichtere bijna immateriële werking. Op dat moment wordt door het materiaalgebruik benadrukt dat het sculptuur duidelijk gegrond is en verbonden met de aarde. Het lijkt te kunnen fungeren als een soort huid of een membraan dat je in zich opneemt en absorbeert. Kwetsbaar en genereus tegelijkertijd, lijkt het sculptuur het vermogen te hebben doorleefd te kunnen worden.
______
[1] Esma. Yiğitoğlu. Werken op papier. Wouter Welling. Bladzijde 26.
[2] Esma Yiğitoğlu. Beelden/sculptures 1990-1999. Hans Vogels. Bladzijde 5.