Mike Megens onderzoekt in zijn werkperiode de verschillende vormen van zijn kunstenaarspraktijk. Van collage, tekst tot de onbevangen lijn.
Wat ik erg prettig vind aan de manier waarop je een kunstenaarspraktijk kan inrichten, is
dat het een ruimte kan zijn waarin jij bepaalt wat belangrijk is. Voor mij houdt het concept
“kunstenaar” dat in – jij hebt de mogelijkheid om jezelf te verhouden tot je omgeving
vanuit je eigen beweegredenen. Onder deze omgeving versta ik ook alle interne
gewaarwordingen en individuele ervaringen. Deze denkruimtes zijn voor mij startpunten of
aanleidingen voor gebaren, en vormen en ook reflectieve kaders waarin ik me terug kan
trekken. Deze kaders worden bewoond door teksten die met mij resoneren, behoeftes die
ik heb – zoals rust/comfort, onduidelijkheid/onbepaaldheid maar ook verschillende soorten
van ambacht, materiaal of techniek. Ten grondslag aan al deze verschillende aspecten ligt
een soort inherente nieuwsgierigheid, die ik als een belangrijke eigenschap beschouw
binnen mijn maken.
Nieuwsgierigheid
Zoals ik eerder al beschreef is nieuwsgierigheid voor mij zeer belangrijk. Deze
nieuwsgierigheid zorgt ervoor dat ik steeds opnieuw een behoefte voel om nieuwe dingen
te leren. Dit gaat vaak niet over het gehele veld van bijvoorbeeld een ambacht maar
veeleer specifieke details, dan denk ik bijvoorbeeld aan specifieke houtverbindingen
of -binnen tekenen- hoe technieken kunnen kruisen. Wanneer er een kruisbestuiving
plaatsvind tussen verschillende velden, zoals bijvoorbeeld tekenen en houtbewerking, dan
voel ik een sterke resonantie die nieuwe input biedt binnen het proces. Nog een laatste
vergelijking die nu in mijn hoofd opkomt is dat van het tatoeëren en het borduren. Vorige
maand was ik in de gelegenheid om voor het eerst iemand te tatoeëren. Vanuit het
tatoeëren voel ik weer een sterke connectie met het tekenen en toen ik eenmaal thuis was
ging het tatoeëren weer een verbinding aan met het borduren. Je zou borduren als
tatoeëren kunnen zien, alleen in plaats van huid gebruik je stof.
Ik word me steeds meer gewaar van het feit dat het tekenen voor mij een bewuste ruimte
vormt waarin ik een terugkerende dialoog voer met mezelf. Binnen de beeldende kunst
zou je kunnen stellen dat het tekenen het eerste, traditionele medium is dat je een handvat
biedt om de buitenwereld beeldend te kunnen bevatten. Voor mij voelt het tekenen als een
ruimte waarin ik steeds opnieuw mijn verhouding met beeld kan onderzoeken en deze
persoonlijke ontwikkeling bewust doormaak. Aspecten van de ervaringen met hout- en
stofbewerking sijpelen op hun beurt door naar de papieren vlakte waarop mijn tekeningen
stranden.
Samenwerkingen
Momenteel ben ik erg druk met het voorbereiden van verschillende projecten die ik binnen
verschillende samenwerkingen, die naast mijn eigen praktijk plaatsvinden, ga doen. Nieuw
in deze projecten is dat we kostuums willen maken -dit is al verschillende jaren een
verlangen van mij- namelijk het maken van mijn eigen kleding. Vanuit deze
samenwerkingen krijg ik de gelegenheid om deze nieuwsgierigheid naar het maken van
kleding verder uit te zoeken. Ook de houtbewerking, die al sinds enige tijd een steeds
grotere rol in mijn leven vervult, begint zich nu langzaam ook te mengen met andere
vormen van mijn maken. Binnen de aanstaande projecten gaat het werken met hout ook
een belangrijke rol spelen. Het is bijzonder wanneer mijn individuele interesses zich
mengen met collectieve wensen en plannen. Hierbij is de uitwisseling voor mij erg
belangrijk. Je deelt je eigen ervaringen, perspectieven en verlangens en ontmoet hierin de
ander. Tijdens mijn verblijf bij Witte Rook heeft de residentieplek waar ik werkte uiteenlopende vormen aangenomen. Deze vormen ontstonden vanuit de werkzaamheden die moesten worden verricht maar
Witte Rook diende tevens als een plek waar ontspanning en rust een plek kreeg.
Uniformen
Een van deze vormen was een intensieve collectieve inspanning om zelf uniformen te vervaardigen. Samen met Amel Omar, Sid Dankers en Paul Braspenning hebben we uniformen gemaakt die onderdeel zijn van de tentoonstelling ‘Alle neuzen tegen het raam geplakt’ op het Centraal Station in Breda. We hebben samen gezocht naar mogelijkheden en manieren om onze ideeën en wensen om te zetten in materialiteit. Hierbij vloeiden verschillende benaderingen van leren en toepassen in elkaar over. Tijdens deze momenten van samenwerken heeft Paul Braspenning ook een aantal tekeningen gemaakt, waarin hij een reactie gaf op de ruimte en het werk. Samen met Bo Stokkermans is er ook een dialoog gevoerd door middel van tekenen, gezamenlijk hebben we gezocht naar hoe onze beeldtalen samen konden komen in een kader. Deze tekeningen zijn ook in de ruimte aanwezig.
Het naaien wisselde zich af met energieke en geconcentreerde momenten van tekenen, waarin ik mijn eigen ruimte weer kon hervinden. Nadat de werkzaamheden rondom de uniforms waren afgerond ben ik mij verder gaan bewegen op het gebied van tekenen. De energieke momenten veranderde in meer geconcentreerde periodes van werken.
De ruimte die mij ter beschikking is gegeven bij Witte Rook had een grote invloed op mijn werk. Normaliter voel ik mij het meest comfortabel met kleine kaders waarin ik beeld maak, nu zowel de ruimte groter was als mijn aandacht, merkte ik dat ik vrij natuurlijk meer behoefte had aan grotere kaders waarin er gezocht kon worden. Hierin voelde ik minder de drang om alle vlakken in te vullen, maar konden er ook kleinere gebaren worden gemaakt.