Witte Rook en ruimteCAESUUR bieden in 2020 samen een beeldend perspectief op de rol van internet in de artistieke praktijk en vragen tegelijkertijd naar de waarde van de fysieke tentoonstellingsplek. Karl Karlas is de vijfde kunstenaar die in dit project met ons samenwerkt en haar visie op bovenstaande vragen deelt in het werk dat zij maakt. Dit resulteerde in de tentoonstelling ‘Niet zo ver van je bed’. Karl werkt als beeldend kunstenaar in Leiden en is daarnaast actief als docent en mede-initiatiefnemer van ROEM Leiden, een collectief van jonge (beeld)makers.
Karls’ fascinatie en interesse ligt in materiaal. ‘’Ik begin eigenlijk altijd met verzamelen van interessante materialen en objecten. Zo kan een beton uitboorsel soms aanleiding zijn voor een nieuwe sculptuur maar ook een combinatie van gips en de stof organza. Ik laat me dan ook meestal leiden door mijn nieuwsgierigheid en werk intuïtief. In de praktijk beteken dit eigenlijk vooral veel experimenteren met verschillende materialen.’’
Vaak terugkerende materialen in haar werk zijn gips en epoxy. Deze lenen zich erg goed om andere materialen letterlijk naar haar hand te zetten, bijvoorbeeld door versteviging en vervormingen toe te passen. ‘’Ook voegt het een laag toe waardoor een zacht materiaal hard aan kan doen, er treed dan een vervreemding op die ik graag in mijn werk terugzie. Verder zijn er oneindig veel mogelijkheden met deze materialen en ik heb het gevoel dat ik hier eindeloos mee zou kunnen experimenteren en steeds weer verrast kan worden door het proces en de resultaten.’’
JR: Wat maakt een materiaal interessant? Hoe wordt je aandacht erdoor getrokken?
KK: Ik verzamel graag materialen met verschillende texturen en structuren, materialen die je eigenlijk automatisch wel even aan zou willen raken om te voelen hoe het voelt. Ruw, zacht, hard, zwaar, glad, eigenlijk alles wat te maken heeft met de tactiliteit.
JR: Het proces neemt een belangrijke rol in in je werk, is dat terug te zien in de manier waarop je je werk presenteert? Bijvoorbeeld in een tentoonstelling, of online? Of zie je de werken die je dan toont als eindresultaten van een proces?
KK: De werken die ik toon zijn inderdaad eindresultaat van mijn proces. In de presentatievorm komt dit verder niet terug, maar het proces is vaak wel zichtbaar aanwezig in mijn werk omdat ik het materiaal niet compleet verhul.
JR: Naast je werk als beeldend kunstenaar ben je actief in het onderwijs en heb je een opleiding communicatie achter de rug. Hoe beïnvloeden deze twee dingen jouw beeldende werk?
KK: Een leuk heel direct voorbeeld is misschien wel de materiaalkeuze in een recent werk van mij ‘Het feest der gemaskerden’ (2020). Voor school bewaar ik altijd plastic restmaterialen zodat deze gebruikt kunnen worden door leerlingen in hun werkjes. In verband met COVID19 ging ik niet meer naar school en zo kwam het dat ik een flinke voorraad plastic, waaronder een collectie netjes van fruit, had liggen. De fruitnetjes heb ik gebruikt om de maskers mee te maken. Dit voorbeeld laat ook weer zien dat het proces voor mij met een materiaal begint.
Ik denk dat de opleiding communicatie niet echt terugkomt in mijn beeldend werk, maar ik heb hierdoor misschien wel meer aandacht voor de promotie en zichtbaarheid van mijn werk.
JR: Je benoemt dat je begint te werken vanuit het materiaal, en dat daar in dit geval maskers uit ontstonden. Zowel in hoe het materiaal tot je beschikking kwam als in het werk speelt COVID19 een belangrijke rol. Verbind je vaker op zo’n, bijna impulsieve, manier je werk met de actualiteit?
KK: Nee, dat is eigenlijk nog niet eerder op deze manier gebeurd. Toevallig sprak ik hierover met een bevriende kunstenaar, omdat ik mij bewust werd van het feit dat mijn werk vrij plots zo overduidelijk geëngageerd was. De beredenering die wij hadden was dat je kunt merken dat we hier in Nederland best een lange tijd al in ‘rustig’ vaarwater hebben gezeten en kunst daarmee ook wat ‘rustig’ is en om zichzelf draait. Als je kijkt naar landen waar bijvoorbeeld meer politieke onrust is, zie je dat de kunst hier ook meer door beïnvloed is. Mijn werk is denk ik altijd wel verbonden met de actualiteit alleen is dit specifieke onderwerp meer bewust en meer herkenbaar in beeld gebracht.
Als ik aankom bij ruimteCAESUUR zie ik door de grote ramen aan de straatkant het werk al hangen: een serie foto’s op groot formaat die verspringend opgehangen zijn in de ruimte. De foto’s hebben een vergelijkbaar kleurgebruik en tonen diverse settings die aan vakantiekiekjes doen denken. Ze zijn allemaal vanaf de straat zichtbaar, en je kunt er tussendoor lopen als je naar binnen stapt. Links tegen de groene muur ontdek je dan een houten huis met twee verdiepingen en meerdere kamers, van zo’n 70cm breedte, dat op kijkhoogte is gebracht door er een houten stellage onder aan te brengen. In het huis herken ik de taferelen die ik zojuist al op de foto’s zag.
JR: In het persbericht vertel je: ‘’Instagram laat mooie afbeeldingen zien, en zonder ergens echt geweest te zijn kun je alles volgen. Maar heb je het wel echt gezien? En wat heb je dan precies gezien? Heb je het dan wel écht en als echt ervaren?’’ Kun je toelichten hoe je deze uitgangspunten hebt vormgegeven in de tentoonstelling?
KK: Er zijn een aantal dingen die ik heb overgenomen uit de ‘Instagramwereld’. Zo is het is gebruikelijk om op Instagram een kleurenpalet aan te houden op je feed zodat er een soort herkenbaarheid en stijl in je beelden zit. Bij elke foto in mijn expositie zie je daarom een duidelijk kleurenpalet. Verder vond ik het een interessant gegeven dat Jorieke mijn werk via instagram kende en zonder het in het echt gezien te hebben mij voor een expositie vroeg. Zo kwam het ook dat ik mijzelf afvroeg of ik een expositieruimte zou kunnen maken zonder dat deze echt bestaat. Als mensen het immers niet altijd nodig vinden om ergens echt fysiek heen te gaan wat maakt het dan nog uit? Zo kwam het dat ik ging werken met een poppenhuis als expositieruimte en besloot het werk als foto’s te presenteren. Door het gebruik van fotografie kun je heel gericht keuzes maken hoe iemand het te zien krijgt, bijvoorbeeld qua perspectief en het effect van licht.
Bij het gedeelte met de vragen over of je iets wel echt gezien hebt als je er niet fysiek geweest kaart ik aan door het formaat van de sculpturen. Het is in een eerste oogopslag niet meteen duidelijk wat het formaat is hiervoor moet je nog een tweede of derde keer kijken. Door het formaat van de uiteindelijke prints wordt dit versterkt. Verder verwijs ik in de presentatievorm naar landkaarten (aan de boven- en onderkant houten stokken) deze kun je op meerdere manieren interpreteren. Tijdens de opening benoemde jij (Jorieke) dat je het interessant vond dat in de landkaarten feitelijkheden gepresenteerd worden en ik juist een schijnbare werkelijkheid wil presenteren. Ik vond die interpretatie erg interessant omdat altijd wel zoek naar een zekere tegenstrijdigheid of dualiteit.
JR: De opstelling met het poppenhuis deed me denken aan het hoofdstuk over miniaturen uit ‘The poetics of space’ van Gaston Bachelard. Het gaat daar over het miniatuur in de literatuur, waarbij hij opmerkt dat ‘als deze op een bepaalde manier wordt ingezet, door de miniatuur de Verbeelding het wint van de Voorstelling. Hij zegt dan ‘je moet de logica achter je laten om te zien hoeveel groots er in het kleine huist’.
Foto’s van de miniaturen uit het poppenhuis heb je opgeblazen tot wandkaart formaat, het type dat vroeger op school gebruikt werd, én zijn verkrijgbaar als ansichtkaarten. De verdubbelde zichtbaarheid van het werk in deze tentoonstelling vraagt de toeschouwer beide beelden te vergelijken. Heb je vaker gewerkt met verdubbelingen en wat is de meerwaarde daarvan binnen deze tentoonstelling?
KK: Mooi zeg, ja ik ben het wel eens met meneer Bachelard. Verbeeldingskracht is iets wat iedereen bezit, maar het wordt denk ik bij iedereen op een andere manier geactiveerd. Door mijn miniaturen op te blazen en als wandkaarten te presenteren, wordt de verbeelding meer geprikkeld omdat de sculptuur opgeblazen is en daarmee details zichtbaar worden waarvoor je normaal eigenlijk heel dichtbij zou moeten komen. Ik denk dat alle makers een zekere aandacht hebben voor details en de kunst is om deze zo in beeld te brengen dat anderen die ook kunnen zien en ervaren zoals de maker het ziet en/of voelt.
De verdubbeling in het werk door middel van ansichtkaarten en wandkaarten is eigenlijk ontstaan vanuit een marketingtechnische hoek (ah, hier zien we dan toch die studie communicatie terug).
Het is een laagdrempelige manier om werk van mij in huis te halen (ze kosten maar €12,50) en daarnaast worden deze natuurlijk ook naar vrienden, familie en kennissen verzonden die mijn werk misschien nog niet kennen. Maar ik werk inderdaad wel vaker met verdubbeling en vergroting /verkleining. Ik vind het interessant om te zien wat er gebeurd wanneer je een sculptuur bijvoorbeeld van een ander materiaal namaakt, welke kwaliteiten er dan zichtbaar worden of ontstaan. Zo heb ik vorig jaar een sculptuur laten scannen met een speciaal apparaat en deze laten 3D printen.
De sculptuur is dan niet meer van gips en hout maar volledig van PLA filament (plastic). De associaties die het oproept zijn compleet anders dan het origineel maar zeker even interessant. De verdubbeling in deze tentoonstelling is denk ik minder ingrijpend qua verandering in associaties maar draagt bij aan de inhoud van de tentoonstelling. Het delen van foto’s op Instagram is eigenlijk het verspreiden van beeld. Door de ansichtkaarten verspreid ik ook mijn beelden weer maar dan analoog.