Witte Rook publiceert een bewerkte en ingekorte versie van het essay 400 Bad Request: maar straks staan we oog in oog. Het volledige essay verschijnt in de publicatie [HOST – Ruben Mols], die verkrijgbaar is via Ruben of info@witterook.nu.
“Ik heb toegang tot de dingen, mits ik ze kapot maak” zegt Ruben Mols over de ideeën waaruit de vijf werken die te zien zijn in de tentoonstelling HOST, bij RuimteCAESUUR in Middelburg, zijn voortgekomen. Hij bedoelt dit letterlijk; de tentoonstellingsruimte is gevuld met wat schijnbaar opengebroken elektrische apparaten zijn. En inderdaad, wie een klok wil begrijpen, moet het ding uit elkaar halen en wie het menselijk lichaam wil leren begrijpen zal over lijken moeten gaan. Maar begrijpen is uiteindelijk een mentaal proces en ook op dat niveau resoneert Rubens opmerking, want wie iets op een nieuwe manier leert begrijpen, moet daarvoor oude begrippen los laten.
RuimteCAESUUR is een kleine ruimte die zich door de grote raampartijen gul opent naar de straat in het centrum van Middelburg. Het is een oud winkelpand en Ruben Mols speelt in HOST met het idee van de etalage. Als eerste vallen de drie spiegelende, donkere rechthoeken op die in het midden van de ruimte zweven, deze drie werken delen de titel Intro-spec-tec en geven de indruk dat RuimteCAESUUR een pop-up Applestore faciliteert, een gesloten pop-up Applestore, dat wel. Want alle schermen staan op zwart. Links in de etalage hangt een langgerekte constructie van het plafond op een hoogte waardoor je er, wanneer je eenmaal dichtbij gekomen bent, met gemak van bovenaf in kan kijken. Alle mechanische, pneumatische en elektrische details zijn duidelijk zichtbaar. Het is een machine die twee uitvergrote stukken huid langs elkaar laat bewegen. Het werk heet Expanded Fragility: Circuit of Love. Aan het andere uiteinde van de ruimte – podium rechts – hangt nog een laatste werk. Vergeleken met de andere presentaties is het onopvallend en bescheiden en lijk het werk zijn best te doen om in de achtergrondruis van de ruimte te verdwijnen. Het is Server.
INTUS
Server bestaat uit vier witte frames die zij aan zij aan een witte wand hangen, de wand sluit een voormalige poort af. Op een onbewaakt moment zou je er voorbij kunnen kijken in de veronderstelling dat het werk een verwarmingsunit is, al is de plaatsing daarvoor te opvallend: midden in de afgedekte deuropening, zo’n vijftig centimeter boven de grond. De vier delen zijn aan de zijkant open en geven zicht op een doorkijkje in het binnenste van deze rekken. Daar hangt zwarte hardware waarvan de functie en werking in het ongewisse blijft.
Of de voormalige functie en werking wellicht. Er hangt maar één enkel onderdeel in elk van de vier kasten, waardoor ze doen denken aan oude desktopcomputers die in de loop der jaren gestript zijn voor hun bruikbare reserve-componenten.
De titel Server verwijst duidelijk naar de beeldende overeenkomsten tussen het werk en de miljoenen serverkasten die over de hele wereld de infrastructuur van het internet vormen. Maar het werk staat ook toe dat je de titel leest als: dienen door jezelf weg te geven: de machine als een orgaandonor die niet alleen tijdens het leven, maar ook post-mortem altijd tot onze dienst staat. Wellicht is dat wat al te antropomorfisch. Al denk ik dat het niet onredelijk is dat we onze apparaten als steeds menselijker zijn gaan zien. Apple is de trend begonnen om hun producten zodanig te ontwerpen dat je geen gebruiksaanwijzing meer nodig hebt, maar daarentegen intuïtief moet kunnen aanvoelen hoe het werkt, waardoor dat functionele ding daar steeds meer een dit handelen hier is geworden.
De derde manier waarop Server naar zijn eigen titel refereert is door de presentatie. Het werkt is open, inzichtelijk en het presenteert zichzelf actief. Hoewel het refereert aan gestripte, afgeschreven machines, refereert het ook aan de explosietekening: een tekening waarin de onderdelen van een model uit elkaar getrokken zijn zodat duidelijk wordt hoe het object in elkaar zit. Server bestaat dus om bekeken en beoordeeld te worden en hier valt plots de fantasie die we onszelf toelieten, namelijk dat we kijken naar een occulte machine die ons door middel van onzichtbare signalen een parallelle wereld laat zien, samen met de werkelijkheid, namelijk dat we voor een kunstwerk staan dat niks doet en alleen maar bekeken moet worden en waarvan de onderdelen slechts schijn zijn – met een lasersnijder vormgegeven houten platen die later zwart zijn gelakt.
De drie interpretaties van de titel: datacenter, orgaandonor, kunstwerk, vallen uiteen in drie respectievelijke vragen. Tot in hoeverre zijn onze computers alleen nog maar gereedschap? Tot in hoeverre zien we ze als levende wezens? En tot in hoeverre zijn ze kunst? Al het werk in HOST oscilleert tussen deze drie polen, zonder ooit unaniem voor één standpunt te kiezen.
INTERIOR
In het midden van de ruimte, en het zichtbaarst geëtaleerd naar de straat toe, staan de drie werken die de titel Intro-spec-tec dragen. Drie zwarte rechthoeken hangen midden in de ruimte op ooghoogte van het plafond als drie donkere spiegels waarin we onszelf en onze omgeving gereflecteerd zien. Als toeschouwer verwacht je half dat de beelden tot leven zullen komen, dat de duistere spiegelingen vervangen worden door de bonte kleuren van een reclame- of een demovideo.
Al van oudsher staat zwart symbool voor het ontbreken van iets. In fysieke zin is het het ontbreken van licht, maar tijdens een begrafenis is het het ontbreken van de geliefde overledene; in films kan een scène die zich in bijna volledige duisternis afspeelt wijzen op een gebrek aan vrijheid, hoop of geluk. Maar het zwart van een beeldscherm is niet, in de eerste plaats, het ontbreken van iets – al is het dat ook, in eerste plaats is een zwart scherm een potentieel: niet zozeer de afwezigheid van content, maar de mogelijkheid van alles: vermaak, aandacht, kennis, rijkdom, vriendschap, liefde. In de donkere spiegels van onze smartphones, smart-tv’s en laptops zien we onszelf als verlangensmachines weerkaatst.
Hiermee introduceert Ruben Mols aan de voorzijde van de werken een tweede beeldtaal van de micro-elektronica die sterk contrasteert met de eerste taal die de taal is van moederborden en transistors, kabels en LEDs. De tweede beeldtaal is de taal van userinterfaces, touchscreens en eindeloos scrolbare social media – het is het menselijke gezicht dat designers op elektronica hebben geplakt. Een gezicht dat met zorg ontworpen is om door ons gezien, begrepen en geliefd te worden.
Het contrast tussen de zijdes is daardoor des te groter. Wie om de gladde, zwarte oppervlaktes heen loopt wordt geconfronteerd met de blootliggende binnenkant van deze apparaten. Anders dan bij Server krijg je niet het gevoel dat deze componenten zich vrijwillig tentoonstellen. De illusies die de beeldschermen oproepen worden hardhandig doorgeprikt doordat de achterzijde open is geschroefd; wat onzichtbaar had moeten blijven hangt open en bloot in het midden van de ruimte. De vergelijking tussen elektronische componenten en organen wordt hier nog sterker benadrukt en de perverse dimensie van de opmerking: “Ik heb toegang tot de dingen, mits ik ze kapot maak.” komt bovendrijven. Wat maakt toegang zo belangrijk dat je bereid bent er dingen voor kapot te maken?
Want hoeveel toegang krijgen we werkelijk? We kijken achter het doek en zien dat het beeldscherm dat ons telkens weer weet te verleiden alleen maar uit pixels bestaat, microscopische lampjes, aangestuurd door elektrische signalen en logicapoorten. Maar hoeveel toegang hebben we tot die elektronische wereld? Is de microchip niet weer een nieuw beeld waarachter de waarheid verborgen zou blijven?
Aan de achterzijde van Intro-spec-tec II is één enkel orgaan zichtbaar. Een oranje vierkant waaruit kleine rechthoeken en cirkels zijn weggesneden. De licht-olijfgroene behuizing eromheen vormt een toevallige lijst voor de compositie die daardoor een schilderij wordt. De verwijzingen naar de kunstgeschiedenis zijn legio: het werkje had van een Russische suprematist uit het begin van de vorige eeuw kunnen komen, of een Amerikaanse minimalist; misschien is dit hoe Gordon Matta-Clarks iPad eruit ziet. Verder teruggaand in de geschiedenis grijpt Ruben Mols ook terug op de vroegmoderne Europese schilders en hun ambitie om de natuur zowel zo natuurgetrouw als esthetisch mogelijk in beeld te vatten, alleen werkt hij niet naar de natuur van mensen, dieren, planten en landschappen, maar de natuur van de micro-elektronica.
[…]
INTIMUS
Ook Expanded Fragility: Circuit of Love hangt aan kabels van het plafond, maar niet, zoals Intro-spec-tec, in het verticale vlak, maar in het horizontale. Als een plattegrond uitgespreid op een tafel. De verschillende onderdelen van de machine liggen overzichtelijk uitgestald en kunnen goed bekeken en gevolgd worden. Koelroosters, pneumatische kabels, servo’s en rails creëren de overtuigende illusie dat dit apparaat elk moment stil en efficiënt in beweging kan komen.
De centrale as van het werk waaromheen alles opereert, zijn twee stukken sterk uitvergrote huid. De twee huiden zitten dicht op elkaar en de donshaartjes zouden langs elkaar glijden als de machine ingeschakeld zou worden.
In Expanded Fragility is er geen behuizing meer die de componenten aan het zicht probeert te onttrekken. Er is geen sprake meer van een binnen- of buitenkant, van een voor- of achterkant. Alles hangt open en bloot in de ruimte, maar zonder schaamte. Waar Server je het gevoel geeft dat je een kijkje achter de schermen mag nemen, en Intro-spec-tec zich niet geheel vrijwillig blootgeeft, is Expanded Fragility naakt met een vanzelfsprekendheid die intiem is. Deze intimiteit versterkt, en wordt versterkt door, de geïmpliceerde summiere aanraking van de latex donshaartjes in het centrum van de sculptuur, die ondanks hun overduidelijke artificialiteit toch ontroeren. Als toeschouwer voel je de fluisterende tastbaarheid van een ander lichaam dat je net niet aanraakt.
Het is een vreemde gewaarwording om zo empathisch met een mechaniek mee te leven. Het werk vervoert je naar een vroege zondagochtend en het wakker worden naast een ander lichaam dat nog slaapt en zacht ademt. En zonder het wakker te willen maken beweeg je je arm naar die andere arm en voel je hoe het dunne dons door jouw dons kamt. Dan, terwijl je staat weg te dromen, voelen de mechanismen van Expanded Fragility niet meer koud aan, maar krijgen ze de warmte van een leven.
Het werk is synthetisch, maar bovenal is het synthese. De tegenstellingen die in de rest van de expositie worden opgeworpen lossen hier op. Er is geen sprake meer van illusie versus waarheid. De dichotomieën verdampen in het fragiele hier-en-nu van die intieme aanraking in het midden van de machine, die stopt een middel tot iets te zijn en zichzelf opwerpt als een eigen doel-op-zich. Want dit liefdescircuit is geen seksspeeltje. Het verschaft ons geen genot, of plezier en een functie heeft het evenmin. Het opereert alleen om zijn eigen, kleine momenten van intimiteit te creëren en in die zin bewijst het zijn autonomie. Deze computer verwerpt utilitarisme en adopteert een deontologische logica.
[…]
In HOST hebben we een spectrum van mogelijke houdingen ten opzichte van technologie te zien gekregen. In Server bekijken we het van een objectieve afstand. Het is techniek als werktuig, als iets dat daar is om ons te helpen. Ook als kunstwerk is het het meest formeel. In Intro-spec-tec begint deze techniek al dichterbij te komen, misschien wel iets té dichtbij en we worden argwanend. Zijn wij meester over haar, of is zij meester over ons? In de drie werken zijn duidelijke verwijzingen naar de kunstgeschiedenis zichtbaar, maar deze formele verwijzingen vormen de achtergrond: de zwarte rechthoeken zijn in eerste plaats schermen, pas in de tweede plaats verwijzing naar Malevich, en de elementen aan de achterkant zijn in de eerst plaats printplaten en componenten en pas daarna composities. In Expanded Fragility is de techniek volledig verweven met de mens en met het leven: we zien de machine als lichaam en het lichaam als machine. De techniek is niet langer meer een collectie van werktuigen die daar zijn, maar iets wat volledig met ons is vergroeid en wat de achtergrond van ons bestaan, denken en voelen vormt. Het omarmt een figuratieve en narratieve beeldtaal.
Ruben Mols laat ons zien dat technologie niet één ding is, maar een diffuus domein waar tegenstellingen als leven en dood, logische en emotioneel onafgebroken over elkaar heen struikelen en waar we ons op de tast doorheen proberen te navigeren. Een domein waarvoor nooit een GPS ontwikkelt zal worden.