Eén keer per jaar zit het gastatelier verscholen achter een metershoge tribune en andere bouwwerken die noodzakelijk zijn voor het succes van het jaarlijkse hoogtepunt in Zundert, het Bloemencorso. In dat atelier heeft Bettie van Haaster gedurende de maand augustus gewoond en gewerkt, ver weg van Amsterdam om weer de herinneringen aan het dorpsgevoel te beleven. In Zundert verblijf je echter niet geheel onbekommerd, je ontkomt er niet aan om opgenomen te worden in de VanGoghHuisfamilie.
Eerste verkenningen
Onder de dekmantel van een vakantiegevoel vertrok Bettie naar Zundert. Met niet meer dan een idee, een nog onuitgewerkt vermoeden over Vincent van Gogh en iets met een huis, een tuin en een plantenkas met ramen en deuren die de verbinding legden met het verleden.
‘Maar er is meer te zien in Zundert, ik heb er dan ook veel gewandeld om het landschap te verkennen, Van Gogh zocht ook zijn weg. De eerste week heb ik de omgeving verkend. Die week valt af, dan heb je eigenlijk nog twee weken om echt te werken. Een werkweek die bestaat uit rommelen in de ochtend, in de middag hard werken en in de avond rusten en veel lezen om de volgende dag weer verder te kunnen gaan. Al met al een korte tijd waarin je moet bedenken wat je wilt laten zien.’
De herontdekking van het ongemak
Misschien was het de zon, misschien de omgeving, of iets wat nog niet onder woorden is gebracht behalve het verlangen om buiten te werken. Bettie ervaarde het als lastig om ergens anders te werken. Er zijn tal van obstakels maar tegelijkertijd brengt het ook iets.
‘In het atelier teken ik eigenlijk niet naar de natuur, alleen nog op vakantie om de dingen die ik zie te onthouden, of thuis de hond, maar dat worden tegenwoordig vaak foto’s omdat dat heel makkelijk is. Maar het landschap heb ik lang niet meer getekend en het is heerlijk om dat te doen.
Ik heb ook nieuwe ontdekkingen gedaan, de kracht om te werken met beperkingen was ik vergeten. Zoals toen ik op pad ging om buiten met aquarelverf te schilderen en erachter kwam dat ik geen water had meegenomen. Dan moet je het doen met wat je hebt en ben ik met water uit de sloot nat in nat gaan werken. Dat overkomt je niet snel in je atelier, dat zou je dan moeten bedenken. Ik heb ergens gelezen dat Chris Offili toen hij nog geen atelier had in een hutje heeft geschilderd met het doek voor zich op de grond. Zoiets ben ik ook hier gaan doen, buiten zitten op een stoel met het doek op schoot en dan schilderen. Mooi om dat te ontdekken en al wil ik beter ben ik niet ontevreden.’
Het eigen universum
Het begon groot en weids, al het landschap was nog mogelijk zoals de bossen, de heide, de beek en de plantenkassen. Uiteindelijk kwam Bettie niet verder dan de moestuin en zag alleen nog de planten.
‘Hoewel ik minder teken, tekende ik altijd nog wel planten, dan gebeuren dingen met details die je nooit zou bereiken als je het uit het hoofd had gedaan. Vroeger was het tekenen van planten ook iets om mezelf te trainen, om de geest leeg te maken, een soort van basisoefeningen waarmee je terug gaat naar de oorsprong. Het opgaan in het onderwerp. Door de wereld kleiner te maken keek ik steeds beter, Ik zag in een pompoenplant een heel universum.
In het eigen atelier ontstaat meer door associëren. Je ontdekt daar anders dan hier. Instinctief val ik op een beeld waar een hier en daar is. Een plaats met eigenschappen, waar ik verder kan kijken dan de verf. Het is een wereld die ik naar mijn eigen hand zet. Een wereld die klopt, mooi of lelijk is maakt niet uit, het gaat om de eenheid.’
Heimwee naar het dorpsgevoel
Op maandagen en dinsdagen is er niemand, de galerie is niet open. Dat zijn de vrije werkdagen. Bettie is het type kunstenaar dat rust en stilte nodig heeft en ziet, al is het in tijdelijkheid, deze plek als haar privédomein. Het is een overwinning om buiten te zitten werken en de bezoekers buiten te sluiten.
‘Het is niet zo makkelijk om sociaal met je omgeving om te gaan. Je kunt je niet openstellen voor je werk én voor de anderen. Het is of het één of het ander. Hoewel hier in de omgeving wel rust en natuur is heeft ook hier het toerisme toegeslagen en dat maakt het soms onrustig. Toch is de aantrekking van een dorp wel groot, zelf kom ik uit de bollenstreek en ken het dorpsleven. Tijdens deze werkperiode heb ik de biografie van Vincent van Gogh gelezen, geschreven door Steven Naifeh en Gregory White Smith. Hierin werden niet alleen de brieven van Theo en Vincent gebruikt, maar ook die van de rest van de familie waarmee er meer duiding is van de psychologische aspecten van alle kanten. De moeder van Vincent was van goede huize, dat besef van status gaf ze door aan haar kinderen, ze mochten niet mislukken. Zoals Vincent is opgevoed, dat verwachte hij ook van zijn werk en verkoop ervan hield hem enorm bezig, zo sterk voelde hij de verantwoordelijkheid om zijn eigen geld te verdienen. Dat gevoel is wel herkenbaar, dat dingen uit je verleden je blijven beïnvloeden. Vincent bleef altijd heimwee houden naar zijn kindertijd.’
Het fundament van het verhaal
Maar behalve de herkenning van de mens Vincent van Gogh is er ook de kunstenaar Vincent van Gogh waarmee een verwantschap is. ‘De overeenkomst met Vincent is meer een onderliggend thema, iets dat niet verteld wordt door beelden maar ook in abstractie kun je je stem laten horen. Het gaat erom dat je om iets te begrijpen, je dat moet onderzoeken in je eigen taal en die van mij is verf. Verf zoals ik die gebruikte om kleine schilderijen te maken over grote ruimtes. In de tijd dat ik studeerde bij de ateliers in de jaren 80 wilde ze helemaal geen verhaal horen maar beeld zien. Het paste niet in hun ideeën. Maar dat verhaal toont zich in mijn werk, een verhaal dat groeit ook al praat je nooit als je werkt. Mijn werken vertegenwoordigen hoe ik in de wereld sta, mijn werk is op dezelfde plek als waar ik ben als mens.’