Dit is voor de moeder. De mama. De vrouw. De verzorger. Wellicht ook voor de vader. De vader in de kunst. De partner van de moeder in de kunst. Dit is voor het delen van verhalen. Dit is voor de ervaringen die eenzaam voelen. Dit is voor de kinderen. De nieuwe generaties die we opvoeden met liefde en angst. Die we opvoeden in een wereld met oude ideeën. Dit is om nieuwe ideeën te maken. Nieuwe perspectieven te creëren. Dit is voor verandering. Dit is om te initiëren in een maatschappij vol protest. Dit is omdat ik moeder ben en bang, onzeker en gelukkig. Dit is omdat ik alles aan de zwaartekracht wil overgeven en slechts mijn kind wil dragen. Dit is omdat ik ben veranderd. Veranderd als mens, als kunstenaar. Dit is omdat ik alleen. maar. moeder. wilde zijn. Geen kunst meer wilde maken, maar het toch deed. Dit is omdat ik continue verdriet heb over het maken van keuzes en het achter de tijd aan rennen. Dit is omdat “ik” staat voor “wij”, we niet alleen zijn en we wat meer mogen accepteren.
Ik heb lang getwijfeld over de noodzaak van dit artikel, dit essay. Dit verhaal is mijn verhaal en waarom zou het interessant of een toevoeging zijn aan een rijk archief van informatie? Maar ik weet ook dat één verhaal niet bestaat. Een verhaal zijn er altijd meerdere, één verhaal dat veelvuldig wordt gedeeld. Net zoals er geen individu bestaat. Ons ‘ik’ is ontwikkeld door onze bewustwording van de Ander. Doordat we de Ander zien, meemaken, ervaren, observeren, zijn we ons ervan bewust dat we zelf bestaan. We vormen onszelf naar dat wat om ons heen beweegt. Ons ‘ik’ is een collectief van invloeden, we zijn een deel van elkaar. Net zoals onze kinderen deel van ons zijn en wij deel van hun. We delen wat we weten, we delen wat we kennen, onze kennis, onze omgeving. We delen en groeien samen. We laten los wat we waren om zo een vernieuwde versie van onszelf te kunnen zijn.
Mijn kunst was altijd erg belangrijk voor mij. Ik streefde er niet alleen naar om goed werk te maken, maar ik stond ook als een soort spons in het leven. Alles om mij heen fungeerde als deel van mijn kunstenaarspraktijk, alles kon inspiratie zijn.
Aan het eind van mijn zwangerschap wilde ik niks meer weten van kunst. Ik had geen behoefte of interesse in het maken/denken over/bekijken van kunst, maar toen ik net bevallen was kon ik niet wachten weer aan het werk te gaan. Mijn zoon, Ulay, werd op 9 november 2020 geboren en nog geen tien dagen later wist ik zeker dat ik alles wist van het moederschap en dat ik weer aan het werk wilde. Dit was mijn nieuwe rol, nieuwe bestemming – ik had de bevalling en de kraamweek achter de rug, dus klaar om met het leven te beginnen. Nog geen week later keerde dit tij. Mijn nieuwe rol, mijn nieuwe bestemming was het moeder-zijn en ik wilde niks anders dan dat. Ik wilde alleen. maar. moeder. zijn. Ik sprak met mijn partner, Fatih, over een sabbatical. Even geen kunst, geen kunstenaarschap. Alleen Moeder. Dat vond ik belangrijk en het voelde alsof er in mijn hoofd ook alleen maar ruimte was om te denken over de beste manier van zorgen voor mijn baby. Maar was dit haalbaar en wilde ik kunst opgeven? Was er een andere prioriteit? Wilde ik nee zeggen tegen al die mensen in mijn mailbox en op mijn voicemail? Was ik nu de kunstenaar geworden die projecten af ging wijzen, benutte ik nu niet meer elke kans? Nee. Dus ik zei “Ja”.
Toen ik zwanger was, wellicht zelfs nog daarvoor, had ik dan ook al vaak dat beeld voor ogen dat ik die kunstenaar zou zijn die met haar baby haar tentoonstelling op ging bouwen. Dat ik die moeder zou worden die haar kind(eren) mee naar het museum ging nemen, die haar kind(eren) onderdeel zou laten worden van haar kunstwerken. Ik wilde dat voor mezelf, voor mijn kind(eren) en een beetje voor de wereld daaromheen. Of wellicht, nog specifieker, wilde ik het ook voor al die mensen die tegen mij hebben gezegd dat moeder- en kunstenaarschap niet in één definitie kunnen vallen en voor al die mensen die mij scheve blikken en/of wenkbrauwen hebben gegeven wanneer ik met mijn zwangere buik aankwam in een galerie en/of mijn werk stond te presenteren op een kunstbeurs. Die blikken, die kromme wenkbrauwen zijn overblijfselen van hele oubollige ideeën en zijn doorgegeven van generatie op generatie. En ik ben ze zat. Ik ben het zat dat ze bestaan en dat ik zelf ook onderdeel ben van de verkromming. Want ook ik, de moeder – de kunstenaar, leef met die oubollige visies in mijn hoofd. Ze zijn als angsten geprojecteerd in mijn hoofd en heeft mij ervan weerhouden om kunstinstellingen te bezoeken of bepaalde projecten aan te gaan. Ik was bang voor de meningen, of eerder, ik was bang niet meer serieus te worden genomen. Maar uiteindelijk nam ik mijzelf ook niet serieus. Ik droeg wijde kleding, moffelde mijn buik weg. Ik benoemde bij nieuwe projecten niet dat ik zwanger was, ik was bang voor afwijzing. Ik gaf mijzelf en daarbij mijn baby niet eens de kans om aanbeden te worden. Ik vierde het nieuwe aankomende leven niet.
Ik zei “Ja”, en toen moest ik wel. De projecten gingen gelijk van start en voor ik het wist verscheen ik op verschillende Zoom-meetings met Ulay op schoot of in de draagzak en met het schaamrood op mijn wangen. Ik gaf aan dat als hij honger had ik zou verdwijnen uit beeld en dimde mijn microfoon als hij ging huilen. Ik voelde mij een overlast. Nee. Ik kreeg het idee dat mijn baby de lastpak was en dat ik dat moest voorkomen. Ik gaf geen gehoor aan het genieten van mijn baby. Nee, anderen moesten geen last ervaren van mijn kind. Daar lag mijn focus. Maar van binnen huilde ik. Uren en dagen na deze confrontaties voelde ik mij verward en verloren. Tijd voor verwerking was er echter niet. Het moederschap ging door. Ulay moest gevoed worden, verschoond, vermaakt, gedragen en getroost.
Ik wilde dit niet. Dit is niet hoe ik het voor ogen had. Dit is niet het nieuwe leven.
“We spreken af in Arnhem. Tenminste, ik neem aan dat je een studio hebt.” Nee. Ik heb geen studio. Tenminste, niet de studio waarvan jij visueel denkt wat de titel studio beaamt. Ik heb een eettafel in mijn woonkamer en mijn bed waar ik mijn werken maak. Mijn kunstwerken ontstaan tussen de was, de luiers en op de lakens waar ik mijn zwaarste momenten beleef. Mijn hoofd rust en werkt op de kussens waar ik slapeloze nachten ervaar. “Mijn studio is momenteel aan huis.”, antwoorde ik en een paar dagen later stonden ze voor mijn deur. Het team van het residentie-project waar ik “Ja.” tegen had gezegd en mijn partner voor dit project. Een meeting in mijn atelier, een meeting in mijn huis. Tussen mijn rekeningen aan mijn eettafel, bespraken we de plannen die we hadden voor de presentatie vier weken later. We bespraken materialen, teksten en locaties: maar ik luisterde niet. Ik antwoordde half, Ulay was onrustig. Hij zat in de draagzak bij Fatih, maar hij kon niet in slaap komen. Mijn moederinstict wilde hem helpen, maar ik voelde de verplichting om bij het gesprek te blijven. En dat deed ik dan ook. Op dat moment had het gesprek prioriteit en hoe zeer ik dat ook niet wilde en ze naar huis wilde sturen was ik immers ook een werkende kunstenaar en dit hoorde er dan bij.
Vier weken later, tijdens het installeren van het werk, deed zich weer zo’n moment voor. Het was die dag koud en het waaide. Het was een ijzige koude wind en mijn baby huilde. De metalen frames moesten geïnstalleerd worden in het water. Mijn baby zat bij mij in de draagzak en hoe mobiel ik ook was – ik kon nergens heen. Het was koud en mijn baby kreeg honger. Ik ontblootte mijn borst in de ijskoude snijdende wind aan het water in Nijmegen. Hij wilde niet drinken. Hij bleef maar huilen. Mijn sjaal functioneerde als deken, maar het kalmeerde hem niet. Ik raakte in paniek. De tijd leek stil te staan. Ik huilde van binnen. Ik wilde weg. Ik wilde naar huis, maar ik had een verplichting naar mijn projectpartner en -leider om te blijven. Bovendien had ik ook een verplichting naar het werk. Het installeren van het werk stond nu voorop. Het werk moest geïnstalleerd worden. Mijn kleine kindje bleef huilen, ik wilde niet meer blijven. Ik wilde rennen naar huis, mijn kind kalmeren met de warmte van ons thuis. Maar ik zei dit niet. Ik bleef stijf stilzitten. Plots leek het alsof ik voor een ethische dilemma stond. Waar koos ik voor? Wat was nu belangrijk? En vooral, waarom kreeg het werk voorrang op alle andere gebeurtenissen, emoties en invloeden die op dat moment zich ook afspeelden?
Een paar weken geleden sprak ik met een moeder. Een moeder die ook kunstenaar is. Zij vertelde mij hoe na het worden van een moeder, haar werk minder belangrijk werd. Het werk was ineens geen uitputtend levensdoel meer, waar alle energie en levensbehoefte naar toe gaat. Het werk werd voor haar minder belangrijk, waardoor ze zelf ook minder druk ervaarde in het maakproces en überhaupt als kunstenaar. Wellicht kreeg het werk ook wel meer ademruimte. Meer ademruimte om op zichzelf te staan. Dat doet mij denken aan de ochtenden dat ik wakker wordt naast Ulay. Dat hij rustig zijn ogen opent en naar mij glimlacht. Dat hij omdraait naar zijn vader en hem wakker maakt door met zijn handen over zijn baard te gaan. In de ochtenden staat vaak de tijd stil en gaat het nergens anders over dat dat moment. Niks anders is dan parallel van betekenis aan dat wat er nu gebeurd.
In mijn werk, in mijn studio, in mijn projecten probeer ik nu ook dat gegeven mee te nemen. Ik wil mij niet gedwongen voelen door mijzelf, door anderen, door oubollige ideeen van het moeder- en kunstenaarschap om ethische beslissingen te maken tussen het werk en mijn kind(eren). We zijn allemaal onderdeel van elkaar. In alle uitingen. Dus mijn kind is onderdeel van mijn kunstenaarschap, op welke manier zich dat dan ook uit. Tegenwoordig neem ik hem niet alleen overal mee naar toe, maar is mijn werk zich ook gaan vormen naar deze samenhang. Ons werk is immers een uiting van de noodzaken die wij voelen te delen en mijn noodzaak is die van mijn moederschap. Mijn moederschap als kunstenaar, of andersom, of los van elkaar, of samen. Het maakt niet uit.