Een artikel door Roel Neuraij als reflectie op het werk van Anne Leijdekkers.
‘“Dingen zijn precies wat ze zijn, maar nooit wat ze lijken.” – Timothy Morton’ – Anne Leijdekkers
De gebeurtenissen in het leven die de sterkste en meest langdurige herinneringen opleveren, zijn vaak, op een bepaalde manier, ingelijst. Een dikke, gouden lijst om een schilderij vertelt ons dat wat daarbinnen gebeurt belangrijk is en onze aandacht waardig. Op dezelfde wijze bezitten de bijzondere momenten van het leven een gouden aura waardoor ze zich loszingen uit het alledaagse: geboorte en dood zijn sinds mensenheugenis omringd door een veelvoud rituelen, verre reizen staan op de sokkel van het vreemde en het nieuwe en wanneer we iets voor het eerst meemaken – een stad, een geliefde, een gevoel – zal het ijkpunt blijven voor volgende ervaringen.
Aan de andere kant zijn er ook sterke en langdurige herinneringen die pas achteraf hun gewicht krijgen. Herinneringen aan momenten waarop je maar wat met je ziel onder je arm door het leven struinde; herinneringen aan dingen die je, toen ze gebeurden, eigenlijk niet eens opvielen en niet boven het maaiveld van het dagdagelijks gezoem van de wereld uitstaken. Zelfs achteraf kan je niet anders dan toegeven dat deze herinnering er weinig toe doet en niet veel meer voorstelt dan een banale trivialiteit. Desondanks blijft ze maar terugkomen om te zeggen: Hey, weet je nog dat ene ding die ene keer dat geen betekenis had en niks heeft veranderd? Ik wilde je even laten weten; het is er nog steeds en heeft nog steeds niks veranderd.
Een zo’n herinnering van mij is de herinnering aan een krantenbericht dat ik meer dan tien jaar geleden op een zonnige zondagochtend (die eigenlijk al lang middag was) heb gelezen. In dit bericht deed een groep kermisexploitanten hun beklag over oude mannen, vaak gepensioneerde bouwvakkers, die waar ze ook neerstreken kwamen kijken hoe de kermisattracties werden opgebouwd. Niemand vindt het fijn om tijdens het werk op de vingers gekeken te worden, maar hadden deze oude mannen het alleen bij kijken gehouden, dan was er nog geen reden geweest de krant erbij te halen. Deze omstanders hadden echter ook overal ideeën en meningen over, vanaf de zijlijn werden continu opmerkingen en aanwijzingen gegeven aan degenen die hard aan het werk waren de kermisattracties op te bouwen. Dat alles terwijl de mannen zelf hun handen achter de rug gevouwen hielden.
Ik ben nog nooit naar een kermis geweest en heb sindsdien honderden, zo niet duizenden artikelen gelezen die ik ook allemaal weer vergeten ben.
Omstanders, bijstanders, tegenstanders
Het probleem van bemoeizuchtige omstanders is niet alleen een probleem van de Hollandse spullenbazen. In Bologna is het fenomeen schijnbaar zo veelvoorkomend dat het geoorloofd was het een naam te geven: umarell – wat zoveel betekent als ‘mannetje’. Hoewel het niet voor iedereen opgaat, is de stereotypering dat mannen het niet kunnen laten zich met dingen te bemoeien, niet onverdiend. Net als de Nederlandse kermisbaas, wordt de Bolognese bouwmeester belaagd door de ongenode blikken en opmerkingen van oude mannen die het makkelijker vinden hun handen achter de rug dan hun mening voor zichzelf te houden.
Omdat ik zo mijn vooronderstellingen heb over het lezerspubliek van Witte Rook, ga ik er vanuit dat iedereen die dit leest wel eens naar kunst kijkt. Een andere vooronderstelling die ik heb is dat niet iedereen die dit leest een gepensioneerde man is. Toch denk ik dat we onszelf allemaal een umarell kunnen noemen, omdat er maar weinig verschil is tussen het kijken naar constructiewerk en daar iets van vinden en het kijken naar een kunstwerk en daar ideeën over hebben. Leonard Cohen schreef ooit dat wanneer je een gedicht voordraagt, je dit droogjes moet doen, alsof je een boodschappenlijstje voorleest. Een liefdesgedicht hoeft ons niet uit te leggen wat liefde is; vertel gewoon wat je te vertellen hebt en respecteer dat wie de tijd neemt naar je te luisteren de ervaring heeft om je te begrijpen. In andere woorden: de kunstenaar mag – moet! – er vanuit gaan dat diens publiek de pensionado’s zijn van een levenslange carrière in het onderwerp.
Ter voorbereiding van haar werkperiode posteerde Anne zich als een soort contra-umarell. In het Zaartpark, naast de 49m2 die de komende weken haar werkveld zouden worden, klapte ze haar vouwstoeltje uit en ging zitten kijken naar de langswandelende, -rennende, -slenterende, – snuffelende, -fietsende, -dromende of -haastende passanten. Het idee was dat ze zou observeren hoe mensen reageren op dit kleine vrijstaatje van de beeldende kunsten in het midden van een park waar ze dagelijks kwamen om hun hond uit te laten, of juist bij uitzondering doorkruisten op weg naar deze of gene afspraak ergens in een buitenwijk van Breda. Ik noem Anne een contra-umarell omdat ze in tegenstelling tot het origineel uitstekend in staat was het doen en laten van de voorbijgangers niet van commentaar te voorzien. Ik noem haar ook contra omdat ze tegenover de umarî (wikipedia leert mij dat dit de correcte meervoudsvorm is) zat: ze keek naar degenen die bezig waren te kijken naar werk.
Als om mijn hypothese dat iedereen die in aanraking komt met kunst diep vanbinnen eigenlijk een gepensioneerde bouwvakker is kracht bij te zetten, ondervond Anne dat de aandacht die men had voor het kunstwerk waar ze naast zat werd overschaduwd door de aandacht voor, hoe kan het ook anders, een bouwplaats. Of accurater gezegd: een sloopplaats. Tegenover het veldje in het Zaartpark waren de karakteristieke werkers met helmen, felgekleurde vesten en zware machines bezig een ziekenhuis af te breken. Minutenlang stonden mensen toe te kijken hoe muren werden weggeslagen, hoe stalen skeletten naar beneden getrokken en beton vermorzeld werd. De arme beeldende kunst was geen partij voor een dergelijk spektakel.
Dus hoe zorg je dan dat mensen kijken? Dat mensen überhaupt de kans krijgen om te kijken? Je kan proberen naast het grootse iets nog groters neer te zetten, maar Annes ruimte was beperkt tot exact 49m2 en vergeleken met een ziekenhuiscomplex stelt dat niet veel voor.
Ver kijken
Wanneer ik Anne op een ijzige en regenachtige dag ga opzoeken, heb ik moeite om haar en het werk te vinden. Het water staat dan in heel het land en ook in het park zo onheilspellend hoog dat ik me even afvraag of het werk niet domweg overstroomd is. Speurend naar een topje kunst boven het wateroppervlak vind ik Anne en het werk uiteindelijk toch op het droge (zij het zompige) land. De reden, zo blijkt, dat ik er zo makkelijk langs ben gefietst is dat het werk fysiek gezien niet veel om het lijf heeft. Aan de rand van het summier afgezette stuk stadspark staat een paal met daaraan bevestigd twee veldkijkers. Voordat ik naar de installatie toeloop om naar en door de kijkers te kijken, ben ook ik eerst even afgeleid door de aangrenzende ruïne van het ziekenhuis. ‘Er komt nog een bordje bij’ zegt Anne, ‘daarop staat dan: Kijk goed! Dit zie je niet elke dag!’
Goed kijken, dat is nou precies wat de umarell graag doet! En daar geeft een veldkijker ons alle kans toe. Zelfs met een glorieuze bouwput een steenworp verderop, zorgt deze ervoor dat je niet afgeleid raakt van dat waar je naar kijkt, alles wat in de ooghoek de aandacht zou kunnen trekken wordt afgeschermd en alleen het kijken zelf blijft over. Maar nu we eindelijk ongestoord en op ons gemak kunnen kijken komt gelijk de vraag: wat zien we eigenlijk?
Deze vraag brengt ons voor de zoveelste keer bij een oude Italiaanse man die anderen graag laat weten hoe hij de dingen ziet. Galileo Galilei staat tegenwoordig vooral bekend om zijn polemiek met de Kerk rondom de vraag of de aarde stilstaat of beweegt. Minder bekend, maar daarom niet minder invloedrijk wat betreft de invloed op hoe we tegenwoordig over de wereld nadenken, is de wetenschappelijke discussie rondom het gebruik van de telescoop. Galilei was een van de eerste wetenschappers die een telescoop gebruikte om naar de hemel te kijken en wat hij daar zag leverde evenveel vragen als antwoorden op. Wat we vooral ook niet moeten vergeten is dat de recent uitgevonden telescoop een radicaal nieuw inzicht gaf, en dat Galilei door het gebruik ervan een heel eigen kijk op dingen had.
Wat voor vragen en antwoorden roept de veldkijker in het Zaartpark op wanneer we er doorheen kijken? Het antwoord is: weinig antwoorden, aanzienlijk meer vragen. Wie de moeite neemt om van het pad af te wijken en de tocht naar de kijker te ondernemen komt in eerste instantie beteuterd uit: door de kijker zie je precies hetzelfde slecht verzorgde grasveld dat je met het blote oog ook al kon zien, maar dan net ietsje groter. De grootste vraag die opgeroepen wordt is: wat zag de blik van de kunstenaar? Heeft de kunstenaar een kijk op de wereld die verschilt van de onze? Zag zij hier iets wat voor ons onopgemerkt blijft, zelfs als ze ons er zo direct met de neus (of eerder het oog) op drukt? Annes favoriete citaat komt van Timothy Morton. Het staat op haar website (onder het kopje ‘over’) en ze herhaalt het ook nog een keer of twee tijdens ons gesprek. Het is het citaat dat ik van Annes website heb geplukt waarmee ik deze tekst ben begonnen: “Dingen zijn precies wat ze zijn, maar nooit wat ze lijken.” Dus, kijkend door de kijker en met Morton in de hand, wat zag Anne dat wij niet zien?
Niets.
Niet iets is niet niets
Het lijkt alsof Anne ons niets laat zien. Echter, als dingen niet zijn wat ze lijken, maar precies zijn wat ze zijn, is wat niets lijkt niet niets ofwel iets. Als niets is wat het lijkt, is dat wat niets lijkt dus altijd iets.
Het is winter en ik sta midden in een park in Breda. Rivieren, vijvers en kanalen barsten uit hun voegen; een stormachtige wind doet de bomen vervaarlijk ver doorbuigen; naast mij wordt een gebouwencomplex waar ooit mensen genazen of stierven beetje bij beetje uit elkaar getrokken en waar kijk ik naar? Ik kijk van heel dichtbij en heel geconcentreerd nergens naar – naar een pluk gras, een poel regenwater, wat modder. Tussen al die dingen om me heen die iets zijn, kijk ik naar iets dat niets lijkt, dat wil zeggen: ik kijk domweg naar wat er is en misschien komt domweg kijken naar wat er is neer op precies zien wat er is.
Na ons bezoek aan haar kunstwerk zwerven en praten Anne en ik nog een hele tijd door. Een terugkerend thema is het idee van teleurstelling. Niet teleurstelling in de zin van grote verwachtingen die niet waar worden gemaakt, maar in de zin dat kunstwerken soms teleur kunnen stellen omdat je er naartoe ging met de verwachting antwoorden te vinden, maar je in plaats daarvan te begrijpen kreeg dat je de verkeerde vraag stelde.
Waarom loop ik al meer dan tien jaar rond met de herinnering aan niets? Een herinnering aan een klein krantenartikel over kermisexploitanten en gepensioneerde bouwvakkers? Ben ik daar teleurgesteld over? Ja, in zekere zin wel, ik ben veel dingen vergeten die ik me liever herinnerd had dan dit krantenartikel. Maar die teleurstelling is de umarell in mij die vanaf de zijlijn toekijkt en iets vindt, maar daardoor vergeet te kijken naar wat er is. Kunst gaat vaak meer over zien dan over kijken: wat zie je? hoe zie je dat? Zien kan niet zonder dat iets, net zoals de umarell niet zonder het iets vinden kan. Kijken, daarentegen, kan prima zonder voorwerp. Waar kijk je naar? Oh, gewoon, nergens naar, een grasveld, een ziekenhuis, die wandelaar daar met z’n hond, zomaar.
Goed kijken zie je inderdaad niet elke dag.
Foto: Anne Leijdekkers
Naast dit artikel heeft Anne ook een eigen observatie gedeeld. Je kan deze tekst hier lezen: 49m2 (observatie)