Het bewustzijn van de octopus is bijzonder. Lang is gedacht dat voor het hebben van een bewustzijn en het zelfbewustzijn een gecentraliseerd stelsel nodig is. Mensen of andere gewervelde dieren hebben één brein dat deel uitmaakt van het zenuwstelsel. Het verwerken van ervaringen en het reageren op onze omgeving is geïntegreerd in dit systeem, maar het bewustzijn van de octopus is fundamenteel anders omdat het decentraal werkt. Dit betekent dat de lichaamsdelen – acht tentakels – los van elkaar kunnen werken zonder centrale aansturing van een brein. Een octopus heeft wel een brein, maar veel informatie wordt parallel verwerkt in de tentakels. Ze hebben een uitgebreide functionele autonomie waarvoor weinig onderlinge communicatie nodig is. Een octopus-arm weet hoe lang die is en hoever die kan reiken zonder dat het brein die informatie hoeft door te geven. Een octopus kan zo meerdere gelijktijdige vormen van bewustzijn hanteren, en toch is het als levend wezen of organisme één geheel.
In het project is de octopus gebruikt als een metafoor om te benadrukken dat de term proces in de kunsten niet een eenduidig concept is en dat het op verschillende manieren en niveaus in de praktijk van kunstenaars voorkomt. Deze metafoor gaf niet alleen het project de naam, maar bleek tijdens het werk aan de podcastserie De Octopus op meerdere manieren invloed uit te oefenen. Het tentaculaire werken bleek als methode zowel het denken als het handelen goed in balans te houden. Iedere podcastaflevering – tentakel – is de drager van unieke en specifieke kenmerken met een eigen waarde die los van het geheel kan functioneren. Tegelijkertijd bleef het deel uitmaken van een groter geheel. De decentrale benadering bood ook ruimte voor nieuwe inzichten die spontaan en onbevangen naar voren kwamen door de ‘topic based’ vorm van de gesprekken en de open benadering. Dit was een avontuur op zichzelf, omdat alleen de opnametijd het einde bepaalde van het gesprek en niet het aantal vragen.
Ook de rol van ons als moderatoren kende een variatie in centraal en decentraal werken, weliswaar had iedere moderator een eigen deelgebied en handelde daarbinnen zelfstandig, maar de beslissingen over het grote geheel kwamen in volledige samenspraak tot stand. Ter afsluiting van het project kwamen wij – de vier moderatoren Nele, Eef, Esther en Roeliena – op 1 maart 2023 bij elkaar om het onverwachte en het onvoorziene van dit project samen te analyseren. Hoewel we vanuit verschillende invalshoeken de centrale vraagstelling benaderden en we verschillende personen spraken kwamen sommige aspecten op meerdere manieren terug. Zo viel ons op hoe samenwerking op verschillende manieren een rol speelt en daarover ook de meningen verschillen; hoe ruimte totaal anders ervaren kan worden maar altijd een factor van belang is; dat publiek in ieders praktijk anders benaderd wordt maar zeker een rol speelt; dat labels zwaar kunnen drukken op een kunstenaarspraktijk en hoe het laveren is tussen de omstandigheden waarop je soms wel, vaak niet invloed op kan uitoefenen. In de onderstaande teksten geven we een korte weergave van onze bevindingen.
Collectiviteit en collaboratie
De invulling van het begrip collectiviteit is net zoals het proces niet eenduidig. In ieder gesprek werd een vorm van samenwerking benoemd tussen kunstenaars of tussen curator en kunstenaar, maar vaak werd collectiviteit veel breder geïnterpreteerd als een wisselwerking tussen iedereen die betrokken is bij het maken van het kunstwerk of het presenteren ervan. Samenwerkingen zijn in die zin ook te duiden als collectief opereren en geen absoluut gegeven, ze zijn eerder een erkenning van het deel uitmaken van een groter geheel wat de werkelijke meerwaarde is van de collaboratie.
Vanzelfsprekend is collectiviteit een tegenreactie op het individualisme en zo werd het ook uitgesproken door de deelnemers, in combinatie met het vertrouwen hebben in elkaar. Dit kan verschillende vormen aannemen zoals het toelaten van invloeden van anderen, hen te betrekken bij het vormen van reflecties, maar ook in het bepalen van het eigen standpunt, de eigen rol en positie. Dat kan zelfs leiden tot het toelaten om te spelen met elementen van elkaars werk, wat de vraag oproept over het auteurschap en of het traditionele model daarop antwoord geeft.
Vooral in de beeldende kunst ontbreekt er een sluitend model om de collectieve inspanning te duiden, te benoemen of te faciliteren. Terugkerende vragen zijn: wat is intellectueel eigendom? Is samenwerking een conclusie of een proces? En wat als er geen sprake is van een samenwerking maar er wel is samengewerkt? Wat zijn dan de verschillen tussen eigenaar, bemiddelaar, coproducent? Toch zijn er ook door de kunstenaars en curatoren oplossingen geboden in de vorm van een strategie van een conceptuele benadering, de samenwerking buiten het eigen atelier te situeren of iedere schijn van hiërarchie of zelfs strategie los te laten. Zo kan collectiviteit en collaboratie ingezet worden als methode om meerdere personen verantwoordelijk te maken voor beslissingen en open te staan voor nieuwe invloeden en interdisciplinair werken.
Atelier en ruimte
Ruimte zoals het atelier of de studio is essentieel voor kunstenaars. De functie van deze ruimte kan echter wel uiteenlopen; het atelier kan werkplek, denkplek, opslagruimte of verzamelplaats zijn. Zelfs als er geen atelier is – door gebrek aan zulke ruimtes of omdat er geen noodzaak toe is – bestaat het atelier wel in immateriële zin als de plek waar het werk tot stand komt. Dat kan dus overal zijn zoals op straat, een gaststudio of in een tentoonstellingsruimte. Een ruimte, in welke vorm dan ook, heeft onmiskenbaar invloed op de kunstenaar. De atelierruimte kan in die zin de basis leggen, maar is niet noodzakelijk de plek waar het kunstwerk volledig tot stand komt. Zo kan er sprake zijn van spanning tussen sitespecific werken en het atelier. De een wil daar alles achterlaten om blanco de nieuwe situatie in te stappen, terwijl de ander materialen, schetsen en concepten meeneemt. Iedere tentoonstellingsruimte vraagt om een andere vorm van regie van curator en kunstenaar, en bepaalt nieuwe keuzes die niet alleen het presenteren betreffen maar ook de omgang met het publiek.
Hoe dan ook, ruimte kent verschillende functies en dat heeft invloed op het kunstwerk als dat in een presentatieruimte wordt getoond. Een verandering die noodzakelijk is omdat vaak de kunstenaar het eigen werk pas echt kan zien als het buiten de studio is geplaatst. Dit is opvallend genoeg een heel pragmatische kwestie die vraagt om keuzes. Er wordt bijvoorbeeld in het productieproces rekening gehouden met handzame formaten en gewicht om voor mobiliteit en transport niet afhankelijk te zijn van anderen. Ook het administratieve aspect kan onderdeel zijn van het creëren, bijvoorbeeld in het rangschikken, archiveren of organiseren van de realisatie. Hoewel er sprake is van een zekere aantrekkingskracht voor de manier van leven wordt het kunstenaar zijn niet als roeping gezien, maar als een vak met eigen regels. Deze regels staan niet vast en zijn ook aan verandering onderhevig, en worden gestuurd door trends en maatschappelijke ontwikkelingen.
Publiek en beschouwer
Het kunstwerk heeft publiek nodig, dat maakt het werkproces pas af. Echter publiek wordt vaak ingedeeld in generaliserende groepen wat voorbij gaat aan de rol die publiek kan innemen. De toeschouwer kan ook een samenwerking aangaan met het kunstwerk. Zo kan bij een performance het onverwachte opgezocht worden, maar samenwerking of interactie kan ook op kleine schaal plaatsvinden met een kunstwerk en zelfs in de huiselijke setting. De kunstenaar hoeft daar niet altijd deel van uit te maken. Het kan lastiger worden als de beschouwer een oordelende rol inneemt. Zo is er nadrukkelijk benoemd dat een presentatie niet als een evaluatie van het kunstwerk moet worden ingezet. Sowieso is er geageerd tegen de bepaling wat mooi of goed is, ook dat is namelijk een momentum in de tijd. In de loop der jaren verandert het publiek – in personen of van mening – en krijgt oog voor onderwerpen en materiaalkeuzes die eerder irrelevant zijn geacht.
Ook de ruimte is van invloed op het publiek. Fysiek om het kunstwerk te begrijpen, in een context te plaatsen en zo de positie als beschouwer te bepalen. Conceptueel omdat ook de online ruimte, en dan met name social media, een grotere rol gaat spelen door verbindingen te leggen met publiek dat niet fysiek in contact is met de kunstenaar of het kunstwerk. Het vergroten van de schaal van je publieksbereik is niet zonder consequenties; professionele beschouwers kunnen bijvoorbeeld andere conclusies trekken dan oorspronkelijk is bedoeld, of er kan meer aandacht komen voor de maatschappelijke actualiteit die niet noodzakelijk dezelfde is als die waar het werk naar refereert. Dat heeft impact op de eigenheid van het werk, het kan gekaderd worden in een thema wat aan het werk kan blijven hangen. Anderen kiezen ervoor om de meningen te negeren en niet meer teksten van anderen over hun werk te lezen, ongeacht of het kritisch of positief is en zelfs afzien van elke bemoeienis van de auteur, omdat deze ook een eigen vakgebied kent en daarin moet worden gerespecteerd.
Gelijkwaardigheid of label
Een kunstwerk is zodra het zichtbaar is publiek bezit. Het is de taak van instellingen en organisaties om daar goed mee om te gaan, want zij bepalen de informatie die aan het publiek verschaft wordt. Het is hun verantwoordelijkheid om dit met zorg en aandacht te doen en zichzelf ten aanzien van de kunst en de maatschappij te bevragen. Welke informatie is er nu en in de toekomst nodig om het kunstwerk te begrijpen en hoe ver gaat de informatieverstrekking over de kunstenaar? Andersom gesteld, wat kan er weggelaten worden; is leeftijd belangrijk, herkomst of gender? Zulke informatie bepaalt de context, weglaten maakt het neutraler, misschien wel eerlijker.
Met name vrouwen die we gesproken hebben benoemen het gender issue als een gegeven dat soms problematisch kan zijn in hun kunstenaarschap. Dat heeft te maken met hun keuzes voor materiaal, beeldtaal of uitvoering waarin ze rekening houden met de mogelijkheid om zelfstandig te kunnen handelen. De keuze voor vrouwelijke onderwerpen of specifiek materiaal heeft ook een grote kans om denigrerend getypeerd te worden waarvan ‘meisjeskunst’ een duidelijk voorbeeld is. Vooral voor moeders blijft het lastig in de kunst, de gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen wordt weliswaar steeds belangrijker gevonden, maar die is er nog lang niet. Zelfs het feminiene benoemen door vrouwen zelf kan ingewikkeld zijn. Het uitspreken van een feministische houding kan een ongewenst label zijn waarover zelfs binnen deze ‘groep’ er verschillende meningen zijn. Kan je als vrouw kiezen voor wat het beste is voor jouw werk, je losmaken van normen en verwachtingen of heb je verantwoordelijkheid ten aanzien van andere vrouwen?
Tot besluit
Om te reflecteren op de acht gesprekken hebben wij vier auteurs uitgenodigd om een essay te schrijven over de vier onderwerpen die worden besproken in de podcasts. De auteurs zijn gevraagd omwille van hun specifieke ervaring, positie of affiniteit met het betreffende onderwerp en vanuit het idee dat zij daar iets aan kunnen toevoegen.
Schrijver en onderzoeker Liza Voetman heeft het essay Artistieke productie. Over het maken van kunst. geschreven dat gaat over het productie-begrip in het kunstenaarsproces. Haar waardevolle reflectie op het onderwerp van productie bestaat uit het een stap terug nemen, door de vraag te stellen naar de condities die voor de kunstenaar het kunnen produceren überhaupt mogelijk maken. Ze toont hoe artistieke productie gaat over het vormgeven van de wereld waar de kunstenaar niet los van staat; diezelfde wereld waarin het kunnen-maken als voorwaarde moet worden bevraagd.
Joram Kraaijeveld houdt zich bezig met de precaire positie van de kunstenaar en hoe we solidariteit voor de kunstenaar in de maatschappij kunnen vergroten. Door middel van drie voorbeelden van werken die gepresenteerd werden in de publieke of semipublieke ruimte kaartte Joram aan hoe de presentatiecontext van invloed is op de perceptie van het publiek. Hiermee is het essay een verdere exploratie geworden van hoe veranderlijk het publiek is, wanneer de presentatieruimte verandert.
Uitgaand van de twee tentakels onder het kopje onderzoek heeft beeldend kunstenaar Philippine Hoegen haar essay Delen tussen de deeltjes geschreven. Vanuit haar eigen luisterervaring en onderzoek introduceert Philippine van begin af aan een performativiteit in haar tekst. Daarmee wordt benadrukt hoe de vier verschillende kunstenaars en praktijken de agency van het proces, de materialen en de toeschouwer faciliteren. Met haar onderzoekende houding gaat Philippine nog een stapje verder dan de gesprekken zelf, door te verkennen welke scores en regels de verschillende processen nodig hebben om het werk zelf als proces, score en performer te laten bestaan.
Curator Zeyneb Kubat heeft het onderwerp reflectie benaderd vanuit het tentaculaire denken waarbij ze het proces van reflectie sublimeert als ‘hechtende draad’ in alle processen en zij de magische momenten van de inzichten die reflectie biedt benoemd als serendipiteit terwijl ondertussen het aftasten, vastpakken, intrekken en loslaten voortdurend doorgaat. Het zou dan ook aanmatigend zijn om een vaststaande definitie van het proces binnen de kunst te claimen. Net als een octopus worden inzichten en mogelijkheden verkent binnen een tentaculair model waarin ‘het proces’ als een hyperobject wordt beschouwd; iets dat zo veelomvattend is dat we het totaalbeeld niet kunnen overzien, maar wel stukje bij beetje ontleden.